Concertgebouw [Een symphonie van Hermann Bischoff]
‘Slecht theaterweer’, zei me vandaag een directeur, die alle barometers wenschte te kunnen vergruizelen. Maar het slechtste theaterweer (overdag zacht-blauw, 's avonds mild met vele vaarwels der midzomernachten) kan niet slecht genoeg zijn voor de symphonie van Hermann Bischoff, welke gisteren voor 't eerst gespeeld werd. Eene nieuwe symphonie, die reeds negen jaar oud is en eindelijk onderdak vindt in het Concertgebouw, waar het heele orkest zou protesteeren, àls het te protesteeren had.
Wij zingen nu reeds jaren in den Duitschen draaimolen, doch ik had niet gedacht, dat ik zulk een drama nog mee zou maken: een jongeling, een verloren zoon, die geen varkens hoedt, maar na vele ‘durchprassten Nächten und orgiastischen Maskenbällen’ (de kroonprins-stijl van het programma-boekje) gered wordt door een ideale vrouw. Nadat de auteur ons in 't geheel geen idee gegeven heeft van zijn, ‘wilden und schwelgerischen lieben’ komt hij tot inkeer en componeert zich letterlijk dood aan zijne ideale vrouw - het eenige waaraan men zich in Duitschland dood mag componeeren.
Het slot van deze moraliteit voor groot orkest is een voortdurende epiloog in twee-en-veertig-centimeter-klanken, welke me nog in de ooren gonzen. De beroemde sequenzen uit Tannhäuser worden hier verwerkt, meermalen hoort men de enfant-terrible-inzetten van een populair motief, zooals Strauss het gaarne doet en de rest bestaat uit ondoordringbaar geïnstrumenteerde simpele toonladders en de oudste banaliteiten, waarmee alleen een Duitsche ideale vrouw gecomponeerd kan worden. Als doorloopend half-werk vervolledigen zij de orgiën en de zwelgerijen voortreffelijk. Men kent in de Duitsche pleizier-oorden de stramme fashionable kellners, die toezicht houden en bij het eerste glas, dat breekt, het mag niet wenken. In deze durch-prassten Nächten breekt geen enkel glas en de orgiën verloopen even kalm als de ideale vrouw. Maar er is nog wel een beter bewijs, dat deze muziek niet deugt: dat alles ‘aufgemacht’ is en dat alles bestaat uit onbeduidendheden, welke door sympathieën voor Wagner en Strauss (aan wien het werk is opgedragen) gemaskeerd worden. Men vraagt zich af, waarom de heer Bischoff componeert? Het is echter nog veel raadselachtiger waarom zoo'n werk naar Amsterdam komt.
Deze symphonie, waaraan Evert Cornelis zijn volle talent en het orkest zijn volle schoonheid om niets verspild heeft, had niet het minste succes en het applaus leek op het geluid van een bescheiden kinderrammelaar, ik weet niet, of de poëzie van Mozart's kleine nachtmuziek de hoorders bevredigd heeft na de pauze. Het Concertgebouw is niet ijverig om de wenschen zijner abonné's te bevredigen en het programma bevatte weer een paar bladzijden Duitschen tekst. Het echte ‘der Wagner hat gesagt’ of ‘der Schumann hat gesagt’ en men vraagt zich af, of er niemand over muziek gezaagd heeft dan dezen.