al wordt de alligator hagedis, de alligator blijft alligator, de hagedis blijft hagedis. De kikker dien ik vind in een terrein dat sinds vijf millioen eeuwen met de aarde wentelt om de zon, verschilt niet van den kikker die rondspringt aan een slootkant van dezen dag. Alles mag muteren, transformeren, evolueren in de kolossale, wonderbaarlijke broedmachine, alles blijft hetzelfde. Men kan er verdwijnen. Men kan er niet veranderen. Elk is er gemagnetiseerd door een vonk van wellust, en ieder leeft er gelukkig, totdat hij verslonden wordt, of totdat hij zich verbergt in een schuilhoek, wanneer de vonk hem verlaat, en hij sterft gedwee. Maar niemand kent er zijn geluk. Ieder bezit een graad van schoonheid. Maar niemand kent er zijn eigen pracht noch de pracht der anderen. Ieder ontving er de intelligentie. Maar niemand kent er de intelligentie. Ieder is. Maar niemand weet dat hij is. Wat beduidt de gezamenlijke som van wellust, schoonheid, en intelligentie en psyche, welke het levend geschapene gedurende elke minuut uitdrukt, en eeuw na eeuw opstapelt? Niemand kent haar. Gevoel, gezicht, smaak, reuk, gehoor, beweging, werden geleidelijk tot het opperste geperfectionneerd. Maar niemand voelt, ziet, proeft, ruikt, hoort en beweegt verder, denkt verder dan wat hij nodig heeft om te bestaan en voort te telen. Niemand is tot enige aandacht bekwaam dan om zijn eigen leven, en uitsluitend zijn leven, intens te leven, als ware hij bezeten door zijn leven, als verkeerde hij in een wakenden droom. Dit kan een dag duren. Dit kan ook billioenen jaren duren. Het komt op hetzelfde neer of de broed-machine een dag werkt of tien milliarden eeuwen.
Slechts een enkel wezen is er, die haar begrijpend kan