hij zich met zijn soevereine Intelligentie in het avontuur wierp van bevrijding der stof, van bezieling der stof, geen andere kans bespeurd heeft om het leven te doen duren en het leven gradueel te veredelen, dan leven te laten leven van leven, dan het leven te laten verslinden door leven. Want ikzelf ontdekte nog geen andere mogelijkheid en ik zie het middel niet om mij die ontdekking te verbeelden. Maar ook als het vecht, of vlucht, of hijgt tussen de tanden van een muil, rilt in de klauwen van een poot, het dier weet niet dat het sterven kan. Het dier weet niet dat het lijden kan. Het dier weet slechts dat het leven wil en dit verlangen gloeit zo heftig, zo eenvoudig, zo verwarmend, zo geheimzinnig verlokkend door elk ogenblik van het dier, dat het in elk ogenblik van zijn duur een ten volle vervuld geluk vindt. Het felle en het zachte, het teder en het wreed bezielde, het teder-wrede en het wreed-tedere, het spel van de kat met vogel en muis, het spel der spin met de vlieg, de jacht der zwaluw en menig ander spel van rover en prooi dat mij verschrikt heeft zolang ik het geluk van in elk ogenblik te zijn niet begreep, alles scheen de soevereine Intelligentie goed, omdat alles gelukkig was.
Maar terwijl de Scheppende Geest in dit duizend-eeuwig spel, en bij iedere nieuwe schakering der infinitesimaal genuanceerde en gedisperseerde Psyche, in elk wezen zichzelf ontmoette en herkende, in geen enkel wezen en nergens ontmoette hij zich volledig, nergens herkende hij zich voltooid of voltooibaar. Nergens, temidden van al het verwoed en lieflijk begerende dat hij wrochtte, was hij geheel. In elk levend wezen, dat hij gedacht had, legde hij het princiep der intelligentie waarmee het gecreëerd werd. Doch elk ontving slechts een