| |
32
Het schijnt me dus evident, wanneer ik terugtreed naar het verleden, en de drievoudige kronkels afdaal welke het Leven volgde, dat de concipiërende gedachte, vanaf de eerste zelf-bewegende cel waarin zij zich realiseerde, gearbeid heeft met een maximum van vernuft, met een maximum van technische bewerktuiging, dikwijls ook met een maximum van aesthetisch inzicht, voldoende om in bijna iedere ontworpen gestalte een duurzame perfectie en volmaakte bruikbaarheid te bereiken. Van een louter intellectueel en boven-menselijk standpunt bekeken, mag geen enkele animale vorm voltooider geacht worden dan een andere animale vorm. De rudimen- | |
| |
tairste en de gecompliceerdste beantwoorden beide in gelijke mate aan het verlangen en het doel om een levende gedaante onvergankelijk te bestendigen. Onder dezen absoluten gezichtshoek bestaat er geen verschil tussen vlinder, mug en dromedaris, tussen liervogel en rhinoceros, tussen bacterie en mammoeth. Elk dierlijk wezen incorporeert een zelfde vonkje intellect, en bij elk ageert dat vonkje intellect met hetzelfde nut. Hoewel de constructie van alle dierlijke gestalten (evenals die der planten waarschijnlijk) een tijd van millioenen jaren vergde, en hoewel de vele etappen in den groei en de combinatie van honderden meer en meer vernuftige organen, welke aan de organismen meer en meer vrijheid van beweging verleenden, zelfs door de opperste Intelligentie slechts langzaam en geleidelijk konden worden doorschreden, heeft het den Scheppenden Geest, die de chromosomen regelde der tienduizenden animale zaden, slechts weinig moeite gekost om een sprank van intellect te storten in de gestalte welke hij bedacht, want elke is er in gelijken graad van doeltreffendheid mee begiftigd. Zoals ik zijn Totale Intelligentie onverdeeld en onverdeelbaar aanwezig zie in de sterren, de atomen en de planten, zo zie ik haar onveranderlijk en onveranderbaar tegenwoordig in de animale vormen. In niets is minder of meer intelligentie,
noch in een galaxie, noch in een bloem, noch in een bacil, noch in een dinosauriër van dertig meter lengte, noch in een nachtegaal, noch in een schildpad. Op het plan der intelligentie is alles aan alles evenredig, want alles en alles beweegt in den duur met egale volmaaktheid.
Maar wanneer ik constateren moet dat de Totale Intelligentie gelijkmatig gewerkt heeft in alle levende vormen,
| |
| |
het lijkt me niet minder evident dat de Psyche in elk dierlijk soort zeer verschillend van hoedanigheid en ook zeer verschillend van hoeveelheid vertegenwoordigd is. Nergens lukt het den Scheppenden Geest om de Ziel onverbroken en onverminderd te incarneren. Ik bemerk in de gezamenlijke animale wezens alle graden van de Ziel, alle nuances, alle intensiteiten, alle spanningen, alle kleuringen, alle orchestreringen, alle denkbare variaties, mixturen van de ziel, alle rhythmen, alle snelheden van de ziel, en alle verbindingen van intensiteit, rhythme en snelheid. Doch het lukte hem slechts om in ieder onderscheiden dier-soort een symptoom, een fractie te belichamen zijner Psyche. Elk ontstond uit een afzonderlijke impuls. Elk formuleert een geïsoleerde mogelijkheid en een geïsoleerd moment van zijn Gevoelen, van zijn Hart. Wanneer ik al die verspreide symptomen en fragmenten bijeenzamel tot een bundel, achter elkaar rij als de strepen van een spectrum, krijg ik een gamma van psychische expressies, welke van de zwakste tot de sterkste onnaspeurlijk vervloeiend, mij volledig schijnt. Zij is de Al-Psyche, zoals de regenboog een geprismatiseerde straal is van het ene en veelvoudige licht. Maar in geen enkelen animalen vorm bemerk ik de Gehele Psyche. Elke diersoort heeft zijn onveranderlijke en besloten plaats op de gamma der psychische expressies. Geen enkel soort ook en geen enkel individu vermag de bijzondere vibratie der Al-Ziel, waardoor het geformuleerd werd, merkbaar te wijzigen. De fractie der Psyche welke ieder door een manier van zijn, door een manier van gewaarwording, door een manier van ageren en reageren uitdrukt, blijft ieder voor lange reeksen van eeuwen ingeprent. Als Intellect zie ik den Scheppenden Geest in elken levenden
| |
| |
vorm voltooid aanwezig, als Psyche zie ik hem slechts disparaat, diffuus, verbrokkeld, versnipperd, en in iedere fragmentering, in iedere dispersie zijner eenheid, onvoltooid gevangen.
Doch reeds in het tertiaire tijdperk, wanneer de zelf-bewegende gestalten haar hoogsten trap van immer verbeterde bewerktuiging bereiken, en wanneer alle pogingen beproefd zijn om een factor van intelligentie en een factor van psyche te combineren in een zekere quantiteit van levende stof (alle pogingen op die van den mens na), reeds gedurende die periode van stilstand en keerpunt in de creatieve werking van den Scheppenden Geest, kan ik de ganse scala zijner affectieve expressies overzichtelijk samenvatten en zijn Psyche analyseren, deduceren, definiëren, zoals ik, den werkman oordelend naar zijn arbeid, het eigenste voelen van iemand kan achterhalen, over wien mij niets bekend is dan de weerspiegelende uitingen welke hij naliet van zichzelf. Ik behoef me slechts rechtstreeks te verplaatsen naar het punt en naar het moment waarop de uiting ontkiemde in den maker. Ik kan nog verder teruggaan in de geschiedenis der wording; want op het ogenblik van het ontkiemen der uiting is haar verwerkelijking reeds begonnen en gevorderd. Ik moet mij verplaatsen naar de seconde der zaaiing, naar het punt en naar het moment waar de uiting nog pure vibratie, puur verlangens- en wilsphenomeen is in het wezen van den maker. Met maten, die bijna even miniem en even precies zijn als de lengte van lichttrillingen, kan ik dan wikken en wegen de bijzonderheden der vibratie, haar qualiteit, haar kracht, haar graad van helderheid, de waarde van haar gehalte. Ik vereenzelvig mij met die vibratie van het moment der
| |
| |
zaaiing, het moment der liefde, ik onderga ze, ik word die vibratie. Ik kan terugkeren naar de seconde waarin alles wat ik zie en ken, nog niet gewekt was, naar de seconde waarin het verlangen en de siddering van dat verlangen de beweging begonnen door welke het geboren werd. Zo ook kan ik den Scheppenden Geest benaderen in de momenten toen een begeerte naar verwezenlijking in hem opwelde. Het zijn altijd momenten van vervoering; daarom kan ik niets zien zonder te bewonderen, daarom kan ik niets bewonderen zonder te beminnen, daarom kan ik niets beminnen zonder te willen oplaaien in aanbidding.
Zeer duidelijk, dunkt me, bemerk ik in de Totale Psyche, zoals zij zich vertoont wanneer ik alle animale expressies welke mij bekend zijn coördineer, twee primordiale, fundamentele impulsen, twee richtingen. Er is een stroom van felle zielen. Er is een stroom van weke zielen. Er zijn heftig geïntoneerden. Er zijn mild geïntoneerden. Hoogmoedigen en zachtmoedigen. Superben en nederigen. Ik zie de naja, de boa, de adder, de haai, de squaal, de zaagvis, de karper, de rog, de leeuw, de tijger, de jaguar, de wolf, de beer, de vos, de bunzing, de wezel, de marter, de krokodil, de kaaiman, de gier, de arend, de uil, de condor, de valk, de sperwer, de spin, de wesp, de horzel en duizenden anderen. Ik zie de kameel, het hert, de gazelle, de giraffe, de eekhoorn, het schaap met zijn lam, de geit, de duif, het hoen, de muis, de mol, de schildpad, de wurm, een menigte insecten, een menigte waterdieren en duizenden anderen. Waarschijnlijk is deze dualiteit van felbezielde en van teder-bezielden aanwijsbaar tot in het rijk der microben. Zonder enigen twijfel manifesteert die dubbele stroming van psychische impulsen zich in het
| |
| |
ganse zichtbare dierenleven. Ik vind haar in elken tijd, onder elk klimaat, op elk land, in elken oceaan, in elke rivier, in elke lucht. Ook in elke afmeting. Dat tweevoud werd dus niet gedetermineerd door uiterlijke omstandigheden. Het is onafhankelijk van locale oorzaken en noodwendigheden, van lichamelijken bouw en volume, van bestaanseisen. Overal nestelt het harde naast het zachte, het wrede naast het lieve, in 't groot en in 't klein, bij dag en bij nacht, en 't enig motief van hun verschillendheid is de innerlijke drift, de drang van een ziel, een hart, een gemoed, een gevoel, een trilling welke hen zo maakte, die zich door hen uitte.
Beide stromingen der Psyche van den Scheppenden Geest gaan parallel. Geen van beide schijnt zijn voorkeur te hebben. Gedurende zeer vele eeuwen onderscheidt hij niet tussen zijn aandoeningen. Hij oordeelt allen goed, de felle en de zachte, alle verzinbare mengsels van felheid en zachtheid, want de Intelligentie kan allen in hun individuele volmaaktheid aanvaarden. Voor 't intellect is de naja perfect in haar gehele zijn en doen. Voor het intellect is ook de tortel in haar gehele zijn en doen perfect. Ook de tijger, ook het ooi. Alle. Het zuivere intellect kan geen verschillen, kan geen tegenstrijdigheden waarnemen waar alles volmaakt is. Zelfs geen graden. En zolang de Psyche ongeboren woonde in het creërende Intellect, bestond er geen andere maatstaf dan het intellect. Toen de soevereine Intelligentie, alles van zichzelve kennende, en wetend dat zij in haar volmaaktheid onvoltooid was, omdat ene hoedanigheid haar ontbrak, de hoedanigheid van het levende zijn in een stoffelijken vorm, toen de soevereine Intelligentie, verlangend naar voltooiing, het eerste sprankje leven schiep, het eerste
| |
| |
vleugje leven, dat, hoe vaag ook, hoe onbewust ook, een persoonlijke verhouding moest vertolken tegenover het leven, en ook voor haar, de Intelligentie, onmogelijk anders kon beduiden dan een oordeel over dat sprankje van willend en begerend leven, toen schiep zij haar eersten maatstaf, en haar eigen eersten maatstaf. Vanaf het beginnend vleugje leven, dat reeds een mening sprak over het leven, dat reeds een verlangen uitte, hoe ijl ook, en dat voor het intellect alle possibiliteiten opende van mening en verlangen, kon de soevereine Intelligentie niet anders wensen en willen dan zich altijd meer voltooid te zien, totdat zij de gehele scala van meningen en verlangens doorlopen had, totdat zij zichzelve als volmaakt en voltooid zou terugvinden en herkennen in het leven.
|
|