Het avontuur van den Geest
(1947)–Matthijs Vermeulen– Auteursrecht onbekendDe plaats van den mens in dat avontuur
[pagina 111]
| |
schoot. Zij ontluiken uit den vasten grond en blijven gebonden aan den grond. Het Dier is een zaadje dat gestort wordt in een beweeglijken schoot. Het ontwaakt in het golvende water, en vanaf de eerste impuls zal zijn rhythme zwemen naar de mobiliteit van het water. Gelijk de plant, denk ik, begon het Dier zijn leven in uiterst kleine afmetingen. In zijn oorspronkelijkste gedaante was het misschien niet groter dan een atoom. Het dobberde ergens op een legen oceaan, en er moet in de geschiedenis een seconde geweest zijn, waarop dit atoom van dierlijk beginsel uniek was en eerst-geborene. Want zoals de aarde gebrand had, tijden lang, zo hadden de oceanen gezied, tijden lang, zo hadden de luchten gekookt, tijden lang, en het geringste symptoom van leven was in die totaal gesteriliseerde gebieden onbestaanbaar. Ik kan mij voorstellen, hoe op de lauwe wateren een eerst-geboren dierlijk atoom kiemde, een microscopische levenscel, die blijken geeft van lust en onlust, van attractie en repulsie, die zich voedt, die groeit, die samenkrimpt, die zich verdubbelt. Ik kan mij voorstellen dat deze unieke cel, welke alle toekomstige animale mogelijkheden behelst, verwekt is door ultra-violette of andere stralen ener jeugdige zon, die chemisch leven brouwt. Ik kan mij ook de lauwe oceanen voorstellen, gevuld en overvol van protoplasmatische materie, van quadrillioenen cellen, die schoot en zaad tegelijk zijn. De eerst-geboren cel belichaamt ontwijfelbaar een individu. Een individu met eigen reacties. Een individu dat misschien voelt, denkt en wil. De onafzienbare brij van cellen bevat fantastische menigten van zulke broeiende, immer zich verdubbelende, misschien voelende, denkende, willende individuen. Er moet echter in de ge- | |
[pagina 112]
| |
schiedenis ook een seconde geweest zijn, waarop een van die talloze ongedifferentieerde wezens sterker of zwakker wordt, zijn gebuur overmeestert of zich onderwerpen laat, en een rudiment van associatie veroorlooft. Zulk een wijziging in de verhouding der krachten, zulk een evenwichtsbreuk, kan nog teweeggebracht zijn door allerlei mechanische factoren. In deze nieuwe seconde der geschiedenis begint echter een avontuur, dat ik me niet meer kan voorstellen en verklaren als een werktuigelijke, chemische, physische verrichting. Want zodra enkele van die microscopische levenscellen zich verenigen tot een associatie, manifesteert zich achter het individu-cel onmiskenbaar een tweede Individu, dat over alle geassocieerde cellen heerst, en dat alle regelt volgens zijn inzicht. Dit tweede Individu bezit waarschijnlijk geen grotere capaciteit van intelligentie dan de geïsoleerde cel, welke intelligent genoeg was om vanaf den dag harer geboorte tot heden onveranderd te duren, terwijl het tweede Individu, dat de los zwalkende cellen schaarde onder zijn gezag, meermalen een associatie stichtte, fragiele republieken en mastodontische staten, onbekwaam om zich in stand te houden. Doch alom waar dat tweede Individu cellen verenigt tot een collectiviteit, welke zich bewegen zal in het water, later in of op den grond, en later nog door de lucht, daar arbeidt dit Individu niet enkel als een denker van autonome, intelligente vormen, want dan zou ik hem niet kunnen herkennen, evenmin als ik hem herkennen kan in de cellen. Dan zou ik slechts van hem weten, dat hij vernuftig en machtig is, zoals ik dat weet door de sterren. Dat vernuft en die macht echter zou ik ook in de groepering van cellen nog mogen beschouwen als een effect van louter mechanische | |
[pagina 113]
| |
oorzaken. En inderdaad zal hij zich bij de bearbeiding van elk dierlijk lichaam, van elk orgaan, bedienen van zuiver chemische, zuiver machinale middelen, gelijk hij dit deed bij plant, boom en bloem. Maar overal waar dat tweede Individu de verspreide, leven-dragende individu-cellen ordent tot een zelfstandig organisme, minuscuul of reusachtig, daar arbeidt hij als de uitbeelder, de vertolker, de vertegenwoordiger ener zeer persoonlijke gezindheid. In elk der meer dan acht honderd duizend verschillende agglomeraties van individu-cellen, welke ik reeds leerde classeren als meer dan acht honderd duizend verschillende dier-soorten, van de primitiefst bewerktuigde tot de volledigst georganiseerde, werd door het tweede Individu, dat de cellen groepeerde, een meer dan acht-honderd-duizend maal verschillende, zeer persoonlijke, direct qualificeerbare gezindheid uitgebeeld, vertolkt, vertegenwoordigd, en vastgelegd. Misschien niet geprononceerder dan in planten, bomen en bloemen. Maar oneindig duidelijker voor mij, oneindig verstaanbaarder. Ook oneindig onbetwistbaarder. Ik tel evenveel karakters als dier-soorten. Misschien zelfs evenveel nuances in een gegeven karakter als er dieren zijn in een gegeven soort. Die meer dan acht honderd duizend karakters, door gestalten en gebaren uitgesproken innerlijke gesteltenissen en geneigdheden, doorlopen met infinitesimale graduaties alle trappen van het tedere naar het wrede, van het zachte naar het harde, van het trage naar het snelle, van het luie naar het bedrijvige, van het laffe naar het dappere, van het bezonnene naar het onbesuisde, van het domme naar het schrandere, van het listige naar het oprechte, van het vrolijke naar het sombere, van het schuch- | |
[pagina 114]
| |
tere naar het drieste, van het vreesachtige naar het onversaagde, van het eerlijke naar het bedriegelijke, van het gulzige naar het matige, van het loyale naar het geniepige, van het vuile naar het propere, van het aanhankelijke naar het schuwe, van het wulpse naar het kuise, van het betrouwbare naar het verraderlijke, van het lijdzame naar het ongeduldige, van het kalme naar het woelige, van het goedige naar het kwaadwillige, - die meer dan acht honderd duizend karakters der dieren van den dag en van den nacht, der dieren in het water, der dieren boven en onder den grond, der dieren in de lucht, der zichtbare en onzichtbare dieren, representeren alle, en elk voor zich, eigenaardigheden welke de stof nimmer bezitten, nimmer vertonen kan, en zij representeren die persoonlijke, die psychische eigenaardigheden in zulk een veelheid en verscheidenheid van mengsels, van doseringen, van tegenstellingen, dat zelfs een grove, approximatieve opsomming niet kan worden ondernomen. In ieder dieren-oog reeds, waar ogen zijn, weerkaatst zich niet alleen het geziene, maar weerspiegelt zich ook een eigen innerlijk, een ziel, en ieder oog zegt de mogelijkheden dezer ziel, en ieder ogen-paar zegt andere mogelijkheden. Elk paar dieren-oren, waar oren zijn, interpreteert op eigen wijze een geluid, en de manier reeds van interpreteren zegt de gesteltenis ener inborst, ener ziel, en de mogelijkheden dezer ziel. Die complete scala van psychische gedragingen ligt open voor me als een uitermate gechromatiseerd klavier, waarop elk der meer dan acht honderd duizend toetsen correspondeert met een typische inferieure vibratie. Ik weet zeker dat ik die verbazingwekkend gedifferentieerde reeks van in animale gedaanten belichaamde zielsbewegingen | |
[pagina 115]
| |
niet fantaseer. Zij zijn een zakelijk feit, onophoudelijk waarneembaar, en controleerbaar met alle gewenste waarborgen van objectiviteit. De innerlijke disposities van een dier openbaren zich niet enkel in zijn verhouding tot mij als mens. De karakters der dieren manifesteren zich even kentekenend in hun onderling verkeer van dier met dier, en even specifiek in den eenzamen wandel van elk dier. De dieren uiten hun binnenste persoonlijkheid gelijk zij het zouden doen ook wanneer ik er niet was als registrerend getuige. De psychische hoedanigheden der dieren, individueel betoond in iedere soort, zijn een ontegenzeggelijke realiteit. Nog minder dan bij planten, bomen en bloemen kan ik dezen ongehoorden overvloed van gemarkeerde zielsberoeringen, welke zich in elke dier-soort incarneren, verklaren uit zuiver mechanische oorzaken. Ik zou desnoods kunnen admitteren, dat in een gegeven regioon der aarde, in een gegeven tijdperk van onberekenbaren duur, het totaal der physische factoren een aantal animale vormen wrochtte, welke zich, ieder op zijne wijze, machinaal voortbewegen. Ik zou zulke werktuigelijke groepering, en zeer verschillende groeperingen van levendragende cellen, en buitensporig intelligente groeperingen van cellen, als werktuigelijke actie kunnen admitteren, wanneer die physisch gewrochte vormen enkel vormen waren, gelijk mijn duizenden motoren dat zijn. Ook achter elk mijner motoren en gereedschappen schuilt een intelligente gedachte. Maar ieder der animale vormen representeert iets onvergelijkbaar zeldzamers dan een automatisch werkend denken. Elk der animale vormen is ontegensprekelijk niet enkel een uiting van leven (die verschillend uitgebeeld, onveranderlijk in wezen | |
[pagina 116]
| |
blijft), doch elk der animale vormen is tevens de uiting ener persoonlijke visie, ener persoonlijke reactie op het leven, ener persoonlijke opvatting en inrichting van het leven, een persoonlijk leven in het leven. En als ik desnoods zou kunnen begrijpen, dat het totaal der physische factoren van een zeker continent gedurende een zeker tijdperk een aantal diverse vormen produceert, ik kan onmogelijk begrijpen en daarom onmogelijk admitteren, dat gelijke physische oorzaken een zo groot aantal ongelijke, verbluffend gevarieerde, dikwijls tegenstrijdige, psychische effecten voortbrengen. Aannemend dat de materie vermogen bezit om psychische phenomenen te bewerkstelligen, kan ik slechts denken dat psychische verschijnselen, onder gelijke omstandigheden door de materie teweeggebracht, altijd en overal gelijk moeten zijn. En ik vind in de animale vormen psychische phenomenen, karakters, neigingen, gevoelens, interieure drijfkrachten, zielsgesteltenissen van een onbeschrijfbare ongelijkheid, van een zodanige diversiteit, dat ik gedwongen ben om elk psychisch phenomeen fundamenteel en principieel verschillend te achten van alle materie, en van alle zuiver materiele oorzaken. |
|