27
Voor de eerste maal sinds de sterren rollen openbaart zich zo op aarde, en misschien in den kosmos, naast de aanwezigheid ener supreme Intelligentie de aanwezigheid ener psyche, van een ziel, van een hart. Zij zijn niet onafscheidelijk, want ik kan in het firmament een menigte regionen observeren, waar alleen de intelligentie nog heerst. Maar in mijn gebied zijn ze voortaan onverbreekbaar verbonden.
Als ik echter zie, in de ijdele lawines van vlammende gesternten, hoe onvoltooid de Intelligentie is op zichzelf, hoe onredelijk in haar supreme redelijkheid, dan kan ik mij moeilijk weerhouden te denken, dat de Intelligentie, eerste en enige zijnde, intelligent genoeg was om het onredelijke harer loutere redelijkheid te bevroeden, en dat zij, mijmerende over zichzelf, haar onvolledigheid noodzakelijkerwijze moest beseffen, en derhalve dat zij, zichzelf altijd begrijpende, altijd reeds Psyche wilde zijn en