Het avontuur van den Geest
(1947)–Matthijs Vermeulen– Auteursrecht onbekendDe plaats van den mens in dat avontuur
[pagina 100]
| |
Integrale Rust, totdat de aarde, losgescheurd van haar zon, verkoelde en verhardde. Toen werden de edele metalen en de edele stenen gedistilleerd, het goud, het platina, de gele, blauwe en witte diamant, de saphier, onyx, smaragd, opaal, toermalijn, topaas, agaat, amethyst, robijn, sardonyx, turkoois, granaat, jade, katoog, hyacinth, chrysoliet, de marmers, de kristallen, het porphier, het basalt, het graniet, het jaspis, het gneis, het dioriet, de amber, en alle magie van het minerale rijk. Ik weet niet of edele stenen toveren kunnen, gelijk een oud geloof beweert. Ik weet niet of zij, behalve de schoonheid hunner interne structuur, een psychisch element bezitten om krachten uit te zenden. Ik ken misschien nog niet alle radiaties waarmee zij geladen zijn. Ik heb tot nu toe geen enkel middel om de werking van een psychischen factor te observeren in een metaal of een gesteente. Zolang dus de Scheppende Geest denkt en arbeidt in of achter de anorganische stof, kan ik hem niet kennen, niet definiëren. Ik constateer in het kleine en in het grote de aanwezigheid ener soort van ordenende intelligentie. Zij is verwant aan de mijne. Zo zou ik de atomen rangschikken en bouwen als ik de macht bezat. Zo zal ik ze regelen en voegen wanneer de gereedschappen door mij vervaardigd zijn. In verhouding tot de energieën welke ik op 't ogenblik ontwikkelen kan, zou ik zonder twijfel de intelligentie, welke myriaden sterren-zwermen boetseerde, rhythmeerde op feilloze cadansen, als buitensporig, wonderbaarlijk en ongenaakbaar moeten beschouwen. Maar zij schijnt de mijne slechts te overtreffen in graad van macht, niet in graad van wezen. Ik heb geen enkele geldige reden om mij te laten overweldigen | |
[pagina 101]
| |
en verbijsteren door grootheden of kleinheden van tijd, afstand, snelheid en volume. De structuur der atomen is uiterst simplistisch. Ik reduceer ze tot een aaneenschakeling en opvolging van getallen. Een positron, een neutron, een electron min of meer geeft een andere substantie. Elk heeft zijn harmonie en zijn proporties. Ik begrijp ze. Ik kan mij verbeelden ze te zullen imiteren. Ik kan me groeperingen hunner bestanddelen verbeelden die mij een nieuwe, onvindbare, door mij zelf geschapen stof zouden leveren. Of ik ze echter naboots of niet, of ik ongekende materie fabriceer of niet, atomen en sterren hebben noch betekenis noch zin. Een dwarreling van atomen in dit papier, in den inkt dezer letters, een dwarreling van vlammende of gedoofde sterren door de absolute duisternis en absolute koude der ruimte, heeft evenveel, even weinig betekenis als een dwarreling van muggen in de schuine stralen ener avondzon, is even ijdel en zinledig als pluisjes, zwevend in een bundel licht. Want welk verschil zou de weegschaal van mijn eigen denken kunnen aanduiden tussen de bezigheid van een kind dat zijn knikkers laat rollen, en de bezigheid van ‘iemand anders’ die sterren en atomen rollen laat, wanneer het enig resultaat van beider bedrijvigheid neerkomt en uitloopt op een slijting, een transformatie van hun materiaal? Of dit een kwartier duurt of billioenen eeuwen, waar is het onderscheid? Ik kan in en achter de anorganische massa's van het Heelal een soort van intelligentie gissen, verwant aan de mijne. Maar ik kan haar geen waarde toekennen. Zij is machtig, doch uniform. Tot in de verwijderdste uithoeken van het universum constitueerde zij de materie volgens dezelfde normen. Zij is louter mechanische en louter machinale | |
[pagina 102]
| |
intelligentie. Zij is niet geïndividueerd. Zij is een reeks chemische, mathematische formules. Zij is anoniem. Zij toont geen gewaarwordingen of begeerten, waardoor ik haar zou kunnen onderkennen. Ik kan niet weten wie zij is, waarom zij is, wat zij wil. Zij heeft nog geen gelaat. Zij heeft geen ziel. |
|