te veel betwist. Het agglomereerde te veel begrippen, die geen zin meer kunnen hebben. Het heiligde te veel wandaden. Het is belast, bezwaard, overladen, verduisterd, vertroebeld, bezoedeld door het aanspoelsel, de afwaseming gedurende zestig eeuwen, van menselijke fantasieën, welke dikwijls afschuwwekkend waren, dikwijls onterend en verlagend, dikwijls gedrochtelijk, burlesk, grotesk, ridicuul, dikwijls stompzinnig, onnozel, dikwijls verbluffend spitsvondig, maar die arbitrair waren, eigendunkelijk verzonnen, en niet gededuceerd uit waarneembare feiten. Er zijn te veel goden gesmoord in het bloed dat geëist werd door een anderen god, die dezelfde redeloze en onvervulbare hoop bracht, tot hij machteloos verdronk in ander bloed. Er werden bestiale monsters aanbeden, en menselijke monsters hebben zich laten aanbidden als god. Er is te veel bedrog en bedreiging uitgeoefend, afpersing gepleegd met het woord god. Het werd te dikwijls gekoppeld aan een verzinsel van anti-god, dat duivel heette, satan, belial. Deze nachtmerrie, opgespookt in het onbeholpen, panische brein van mensen, die te dom, te laf of te hovaardig waren om hun kwalen en kwellingen te verklaren uit eigen fouten, en ze liever toedichtten aan een lozen, onzichtbaren Belager, deze liegende hersenschim verwierf hetzelfde gezag als het begrip god. Ook toen de mens de geometrie uitvond, de wiskunde, zijn vernuftige werktuigen, zijn wonderlijke machines, bleef de duivel. Belial, belzebub, satan waren een bange en verfoeilijke denk-gewoonte geworden. Anti-god en god, als destructieve en constructieve factor, hielden elkaar in evenwicht. Maar mijn rede kan geen god aanvaarden die een tegen-god aanvaardt en duldt. Mijn intellect gruwt voor die tegen-