diepste zelf. Want ik bezit den wens, ik bezit den wil om op te tornen, om op te varen, tegen alle krachten en werkingen van het Heelal, en al zou ik niet dien wens en dien wil bezitten om weerstand te bieden aan alle inwerkingen van het Heelal, ik, stofdeeltje, gedetermineerd vanaf het eerste atoom, bezit het vermogen om dien wens en wil tot heerschappij over alles te formuleren, te bezitten, en ik heb niet enkel het vermogen om dit te wensen en te willen, maar eveneens heb ik het vermogen om te wensen en te willen dat die wens en wil vervuld worden in een zegepraal.
Ook achter deze gedachte, achter deze woorden droomt, denkt, besluit en schrijft het universum. Het Heelal produceerde twee mensen in mij, een onvrije, afhankelijk van de oorzaken der stof, en een vrije, die kan wensen te gebieden over alle stof, om haar te regelen, te besturen. Ik werd, volgens de woorden der slang, gelijk mijn vroegere, onvermurwbare goden. Ik heb hen binnen gehaald. Maar ik sta vrij tegenover hen. Ik behield de macht om den ondergang te wensen van die goden, en van al het dodelijke dat zij in mij legden, of hun opgang. Ik behoud de macht dat zij gehandhaafd blijven op hun troon. Ik behoud de macht om te willen dat zij bedwongen, onttroond, verjaagd, vernietigd worden. Ik ben vrij, in nederlaag of overwinning, tegenover de gezamelijke oorzaken van het stoffelijk Heelal.
Maar kan een dergelijk gevoelen, een dergelijke gedachte, een dergelijke overtuiging, kan een dergelijke stimulans tot oproer verwekt worden in mij door een werking der loutere stof, kan die zekerheid van macht mechanisch geproduceerd worden in mij door eenvoudige factoren der stof, in mij, die vanaf mijn eersten aanvang gedeter-