toch de poot verschijnt, en niet de staart, alsof de cellen, die een orgaan zullen voortbrengen, denken, zich beraden, overwegen, kiezen met inzicht, wanneer ik dat zie, en telkens wanneer ik zulk een zweem van vermoedelijke vrijheid, van eigenwillig, eigendenkend, ongedetermineerd, misschien ondetermineerbaar Leven bespeur, dan voel ik in mijn brein wrevel opgloeien, verbolgenheid, haat bijna, alsof die zinnende cellen, alsof die poot een verbod overtreedt dat geen schennis dulden mag.