er elk resultaat. Ik ben teruggevallen tot den dag, toen ik mijn eerste boomtak opraapte en gebruikte als knots. Ik ben teruggevallen tot den tijd, waarin een overwinnaar drie duizend vrouwenborsten afsneed en ze spijkerde op de poorten der veroverde stad. Langs de wegen en door de verlokkingen mijner rede ben ik teruggevoerd naar den redelozen chaos welke het waarneembare was alvorens ik bestond. Nu, terwijl ik besta met heel mijn weten, overdek ik de steden met wolken van vuur en laat phosphor-vlammen regenen, gelijk de vulkaan regende over Pompeji en Herculanum met alle vrouwen en kinderen erin, met alle honden en katten, vogels, muizen, ratten en andere huisdieren erin, en mijn bommen overrompelen ze in hun spel, verstenen ze gelijk de vulkaan dat deed. Weldra, vandaag reeds, kan ik ganse provincies, ganse landen teisteren als een aardbeving, in een enkele seconde, en ik zal er niet voor terugdeinzen. Ik ben een blinde natuurkracht geworden onder duizenden andere natuurkrachten. Zij geven soms blijken van een verwonderlijke intelligentie, gelijk de bliksem, die toeren uitvoert welke ik nog niet vermag. Ik ben zulk een quantitatieve factor geworden onder duizend andere. Ik heb me willoos en weerloos geschakeld in den kettingband, die loopt van de laagste trilling tot de hoogste, in de hiërarchie welke stijgt van het door tijd-en-ruimte dwalend sub-atomische element tot den intellectuelen mens, mechanische kettingband, mechanische hiërarchie, die nergens en bij niemand beginnen, die nergens en bij niemand eindigen.
Ik ben geworden als mijn vroegere goden welke ik heb afgedankt, ik ben geworden als de bestiale pithekanthroop uit het tertiaire en quaternaire tijdperk, die hen