16
Zulke sprookjes heb ik bedacht om de revoluties te verzinnelijken van een firmament waaruit vuur regent of dampende waterhozen gulpen over een aarde, die vlammen braakt of in kokende oceanen verdrinkt, of geschroeid wordt onder een blauwe zon, en waar ik onbegrijpelijkerwijze aanwezig ben als enig getuige van millioenen smarten en prachten, klachten en jubels, welke ik begrijpen moet, of ik wil of niet, of ik kan of niet. Zulke vertellingen heb ik vele eeuwen lang als waarheid geloofd. Zulke goden, gedrochten van onrecht, onrede en wreedaardigheid, opspokend uit mijn talloze panieken, uit mijn machteloze verpletteringen, heb ik vele eeuwen lang aanbeden, gevreesd, bemind. Voor die monsters, meedogenlozer en bloeddorstiger dan tijger en krokodil, voor die schimmen van mijn onverstandig en gemarteld brein heb ik tempels verheven, waarin ik een harmonie legde, welke nergens was dan in mijn diepst verlangen, heb ik beelden gehouwen, waarvan het kalme evenwicht nergens bestond dan in mijn droom, heb ik hymnen gezongen welke melodieën waren ener ziel, gelukskreten van een hart, zoals ik er nergens ooit gehoord had, behalve in mijzelf. Van elken orkaan die aangierde zag ik slechts den regenboog waarachter hij opstak, den regenboog waarin hij luwde. Door alle duisternissen zag ik slechts het licht. Wanneer mijn tempels verzonken, mijn beelden verpulverden, mijn hymnen verstomden, mijn goden leugens werden, was ik nog achtervolgd door het goddelijke.