heiligen waanzin, zo danste hij door de kosmische wijdten, verwoestend of bouwend, volgens zijn goddelijke nukken. Of zoals ik menigmaal gezien had, hoe een kalme, heldere waterplas, waar ik keek tot den bodem die grondeloze lucht weerspiegelde, na een poos, welke een eeuwigheid kon zijn, en zonder merkbare oorzaak, begon te wemelen van klein gedierte, zo zag mijn innerlijk oog een roerloze oer-zee, doorstoven met onzichtbare sporen van mannelijke bestanddelen en vrouwelijke, waaruit na een poos die een eeuwigheid kon zijn, de goden geboren werden, en vervolgens, gerangschikt en bestuurd door de goden, alles wat is en zijn zal. Of, gelijk ik elken morgen, als onbetwistbaar meester mijner woonstede, de woorden sprak die den arbeid regelden van iederen dag, zo zei mijn god gedurende zes dagen van den aanvang elken ochtend wat geschieden moest, en wanneer de avond kwam was alles gereed en goed wat hij beval te zijn.
Zo schiepen mijn goden. Ik vroeg mij nooit af waarom ze besloten te ontwaken uit een zorgelozen en gedaantelozen slaap, waarom zij hun dimensieloze rust ophieven, waarom zij het onmetelijke meetbaar maakten, het grenzeloze begrensd, het onvergelijkelijke vergelijkbaar, waarom zij door hun eerste beweging een begin en een taak stelden aan zichzelf. Want ook voor de goden, toen zij het dimensieloze beëindigden, toen zij uit het niet-zijn traden door de eerste gedachte aan iets vormbaars, ook voor de goden is er in dat vormbare een aanvang geweest, en noodzakelijkerwijze had die aanvang een waarom.
Doch reeds in mijn vroegste tijden scheen het beëindigde en het eindigende mij onvoltooider dan het eindeloze;