Het is gevangen in zijn kreet, in zijn schreeuw. Zoals het paard op zijn eersten dag hinnikte, de leeuw brulde, de ezel balkte, de kikker kwaakte, de gans snaterde, de olifant trompette, het rund loeide, de muis piepte, het schaap blaatte, de mus, zwaluw, kip, haan, pauw, krijsen, kraaien, kakelen, kwetteren, tjilpen, zo zal elk hunner het immer en overal doen, met de kenmerken van zijn typischen klank, tot het van de aarde verdwijnt en verstomt. Elk soort van klinkend dier is slechts een fractie, een moment der stem, welke uit het levend organisme opstijgt als tolk zijner innerlijke natuur, zijner gewaarwordingen van buiten of van binnen, en dit moment der algemene stem stolde bij ieder diersoort in een onveranderbare formule, alsof ieder soort haar indicatief kreeg, haar signalement.
Ook ik, sedert mijn aanvang als mens, had, gelijk de sonore dieren, een adem, een larynx, een tong, de middelen tot klank. Ik had vanaf mijn eersten dag in een grot, in een boom der wildernis, zonder twijfel een geluid. Hoe het was is slechts door de fantasie benaderbaar, want er bleef van dien vergeten oer-tijd geen enkele herinnering dan wat beenderen, wat schedels, en brokken silex. Mijn eerste geluid was vermoedelijk ongearticuleerd, zelfs in mijn krachtige jaren, als dat van het pasgeboren wicht. Ik had stellig geen taal, geen spraak, in mijn spelonk, in den hogen kruin van mijn boom. Ik was onbeschreven, ongeformuleerd, blank als de lucht, meer nog dan nu de mens is die ter wereld komt, en van alle wezens, welke een stem bezitten, was ik de eerste en enige die onbeschreven, ongeformuleerd op de aarde verscheen. Om kenbaar te maken wat mij innerlijk doorvoer, wat mij uiterlijk zo raakte, dat het als een golf on-