Dagboek van een banneling
(1934)–Edward Vermeulen– Auteursrecht onbekend
[pagina 245]
| |
Anno 1918.Januari.STIL nieuwjaar, vol zwarte vooruitzichten. Het nieuwjaarwenschen is zoo goed als afgeschaft. 'k Weet wonder of het alzoo zal blijven achter den oorlog. Einde 1917 gevoelden wij ons stillekens onpasselijk worden. Met Januari verergerde het en welhaast kunnen wij geen mis meer doen. 't Was 't gevolg van onze vroege morgenwandelingen, door alle weder, om rond 6 uur mis te doen in den repos St. Elisabeth. Iets beter zijnde vertrokken wij den 21 Januari naar Mers-les-bains waar wij den 22 rond 4½ uur 's avonds aankwamen. De reis verergerde straf onzen toestand en tot het einde der maand waren wij in de onmogelijkheid mis te lezen. De nacht achter ons weggaan, dus tusschen 21 en 22 Januari was voor de Panne een schrikkelijke nacht. Men kreeg er midden den nacht het bezoek van heele benden vliegers. Uren lang bulderde het kanon en elk was vergruwd. Rond middernacht vielen drie aaneenvolgende torpilles op het voorland van de villa Albert bewoond door de Juffrouwen Devroe van Nieuwpoort. Geheel de villa was uiteengeschokt; al het glaswerk van gansch straat was verbrijzeld; al de balkons van geheel de straat waren afgerukt, de koopwaren uit de winkels op straat gegooid en binnen in de huizen de plafonds neergehaald. De verwoesting was verschrikkelijk. Daar de bevolking zich meestal in de kelders en schuilplaatsen verborgen had, waren er geene menschenlevens te betreuren. Onder de bijzonderste gekwetsten bevond zich Jw. Elsa Devroe; gelukkiglijk was het niet gevaarlijk en na twee drie weken mocht zij het hospitaal den Oceaan verlaten waar men haar vervoerd had. | |
[pagina 246]
| |
Februari.Den 5 Februari trokken wij naar de kerk van Mers om weerom mis te doen. Armtierig en ellendig is het oude kerkje van Mers. Een ware stal van Bethlehem. 't Is gebouwd uit groote keien, en 't was misschien wel voor het klein arm visschersdorpken dat Mers was over honderd jaar, maar het steekt leelijk af bij het schoon lief badstedeken dat Mers-les-bains nu is. Dank aan de vluchtelingen die hier verblijven, bijzonderlijk uit het Fransch noorden, waaronder men veel voorbeeldige christenen vindt, zoowel mannen als vrouwen, is het kerkje, zoowel 's morgens onder de verschillige missen als 's avonds onder het lof, opgepropt van volk. Dat volk is er veel stichtender dan in België en men is verwonderd zulks in Vrankrijk te vinden. De E.H. Priem onderpastor van Dixmude is hier aalmoesnier der vluchtelingen en speelt tezelfdertijde onderpastor-orgelist en zanger van Mers. De E.H. Priem geniet hier den eerbied de achting, de genegenheid en het betrouwen van al de vluchtelingen, zoowel Fransche als Belgische. Alle morgenden, uren lang, is hij in den biechtstoel ter beschikking der geloovigen. Overgroot is hier ook het getal der dagelijksche Communiën. Is het kerkje arm en vervallen, de ornamenten in de sacristie zijn integendeel heel schoon; veel meer dan in België. Zij zijn ten grooten deele de eigendom van den E.H. Blériot, pastor van Mers. 't Schijnt dat het hier in 't Fransche meer en meer een algemeen gebruik wordt dat de kerkornamenten de persoonlijke eigendom van den pastor zijn. de E.H. Blériot onthaalt geheel wel de vreemde priesters en men kan niet anders dan lof spreken over zijne handelwijs. 't Schijnt dat het niet overal alzoo gaat. In de kerk weinig stoelen; meestal banken en daarbij banken die uitnemende ongemakkelijk zijn. Maar het volk schijnt dat gewend te zijn. Onder de bijzonderste missen en onder het lof wordt er dagelijks rond gegaan 't zij door den E.H. pastor of door E.H. Priem of door kinders of juffrouwen en er wordt veel gegeven. Centen zijn hier onbekend. Ik heb er nog geen | |
[pagina 247]
| |
gezien sedert ik hier ben. In de schaal legt men veel stuivers; ook nog wat sous en niet zelden zilvergeld zooals franks en halve franks. Mers heeft noch koster noch orgelist, noch zangers noch klokluiders, noch kerkballiu noch vaste misdieners. Geheel het dienstdoende betaalde personeel der kerk bestaat uit eene gedaagde vrouw die wat vaagt en kuischt, de keersen ontsteekt, het vuur onderhoudt voor 't wierookvat, wat in de sacristie nestelt, de klokke luidt en alles bijhaalt voor den dienst der kerk. De harmonium wordt bespeeld door M. Priem of door eene Jufvrouw van goeden wil. Andere Juffrouwen van goeden wil zingen binst de wekedagen in 't lof en ook in de mis, als er soms moet gezongen worden. Des Zondags worden hoogmis, vespers en lof gezongen door de kinders der parochie, knechtjes en meisjes overhands. Schoon mag dat gezang niet genoemd worden, 't is eerder getier dan gezang; maar de kinders doen het geern; zij worden er door naar de kerk getrokken en binst dat zij zingen klappen en lachen ze niet. 's Zondags voor hoogmis en vespers worden de klokken geluid door de vrouw die voor de kerk zorgt alsook door eenige jongens van goeden wil die schier vechten om aan de koorde te mogen trekken. De Missen der vreemde priesters worden gediend door mannen van goeden wil; nu eens priesters of kloosterlingen, dan eens groote heeren, soldaten, studenten of kinders van goede christelijke familiën. De mis van den E.H. pastor der parochie wordt gediend door kinders uit de groote leering die dan daartoe ook in soutaan en in roket zijn. De misgewaden worden gereed gelegd en weggedragen door E.H. pastor en ook door E.H. Priem. Er zijn omtrent geen gezongene missen en als er nog eene is 't is gewoonlijk voor vluchtelingen. De tarief der gelezene missen is 2.50 fr. voor een gewone vrije gelezene mis; 3.00 fr. voor eene gelezene mis op gestelden dag, 100 fr. voor de 30 Gregoriaansche missen, enz. Er worden hier | |
[pagina 248]
| |
tegenwoordig veel meer missen gevraagd dan er kunnen gedaan worden. Mers zelf is tamelijk onverschillig; maar het zijn de vluchtelingen die de kerk tegenwoordig zoo doen bloeien. Mers is nogtans niet vijandig aan kerk en priester, neen, integendeel. Tegenstrijdig aan hetgeeen in veel andere plaatsen gebeurt zijn de openbare geloofsbelijdenissen hier toegelaten. Er wordt processie gegaan voor de Kruisdagen, voor de feest van het H. Sacrament, voor de Zeewijding, enz. Het muziek van Mers gaat zelfs voorop en de straten en de huizen zijn tamelijk wel versierd. Het schijnt dat Mers nog aanzien wordt voor goed hier in het bisdom van Amiens, het oude Picardië, waar sommige steden en dorpen nog deugen; maar waar het meste deel slecht en vijandig zijn. Alhoewel men zoo overal in bange verwachting leeft van het aanstaande Duitsch offensief, verloopt Februari toch stil en rustig, zoo wel hier als elders. | |
Maart.Met Maart kwam er groote verandering op het front. De Duitsche vliegers werden geweldig bedrijvig en bombardeerden Londen, Parijs, Amiens, Duinkerke, Cales, Bologne, Montreuil, alsook de Panne en het overige van vrij België. De Panne, Veurne, Adinkerke, Alveringhem enz. werden beschoten met verredragende kanons. Elk was het offensief verwachtende en eindelijk brak het uit ten oosten van Amiens, den 21 Maart. De Duitschers die hun spel hadden weten te verbergen, vielen onverwachts aan met een ijselijk geweld. Welhaast was het Engelsch front ingebeukt op eene breedte van 20 kilometers vooruit. Ter zelfdre tijde werd Parijs beschoten door nieuwe uitgevonden kanons van ongehoorde verre dracht. Men wist nog niet waar zij lagen, maar volgens nauwe berekeningen moeten zij wel vijf en twintig uren van Parijs liggen. Algemeene verslagenheid in Vrankrijk, vrees en vlucht, niet | |
[pagina 249]
| |
alleen in de beschoten en bedreigde streken; maar zelfs verderop tot hier in Mers toe. Na een tiental dagen werd de vijand stil gelegd, maar welhaast brak een nieuw offenslief uit al de kanten van Noord-Vrankrijk en van België. | |
April.Het offensief al de kanten van België en Noord-Vrankrijk uitgeborsten, scheen men eerst niet te achten. Maar welhaast zag men met schrik dat de vijand de kust beoogde en er met geweld naartoe ging. Op korten tijd gerocht hij tegen Bethune, overrompelde Armentiers en Belle, kwam tot tegen Haesebrouck, nam Ploegsteert, Locre, Meessen, Wytschaete, Kemmel; joeg de Engelschen uit Passchendale, Poelcapelle, Langemarck, Zonnebeke, Zillebeke, Dickebusch enz.; omsingelde Yper, drong tot tegen Poperinghe en overweldigde eindelijk den Kemmelberg dien men oninneembaar meende. Ondertusschen werd het Belgisch front ook aangerand; maar de Belgen weerstonden dapper. Te Merckem, op 17 April onder andere, togen de soldaten der 3de divisie geestdriftig ten strijde onder het geroep van ‘leve Jacques’, die hun generaal-opleider was. Zij stelden 2000 Duitschers buiten gevecht en namen een duizendtal krijgsgevangenen. 't Was een der schoonste wapenfeiten van gansch den oorlog voor 't Belgisch leger.Ga naar voetnoot1) Om zich te vreken hebben de Duitschers alsdan met hunne verredragende kanonnen Veurne, Coxyde, de Panne, Adinkerke, Bulscamp, Alveringhem en gansch vrij gebleven België geweldig beschoten. Ondretusschen lag elk met vrees dat de Duitschers na Duinkerke nu Cales gingen trachten in te nemen; maar neen; na de inneming van den Kemmelberg, die zoo machtig veel bloed gekost had, viel alles onverwachts stil. | |
[pagina 250]
| |
Ondertusschen had men besloten geheel het Noorden te overstroomen; en een groot deel der bevolking van vrij gebleven België, waaronder deze der stad Poperinghe, werd weggedreven naar Vrankrijk. En zoo zagen wij alhier te Treport en te Eu den eenen trein achter den anderen voorbijtrekken, geladen met schamele vluchtelingen uit België en het Noorden. Gansche dagen ook zagen wij hier de Vlaamsche landbouwers voorbij trekken met wagens en peerden, komende al langs Cales en Boulogne door St-Valery-sur-Somme naar Mers en Tréport en van hier naar Dieppe en Rouaan, op zoek achter een hofstede in Calvados. Op 16 April, om 9 ure 's avonds, viel hier onverwachts geheel mijne familie van Poperinghe toe. Zij waren met dertien onder groote en kleine en hadden drie peerden mede met eene voituur en een camion waarop hunne kleederen, wat lijnwaad, en eenige matrassen geladen waren. Al het overige ter weerde van vele duizenden, hadden zij achter gelaten, op Gods genade. En zulks was het droevig lot van vele vluchtelingen. Ondertusschen verwijderde men uit vrij België zooveel mogelijk al wat eenige bijzondere weerde had; en men vervoerde de kinders, de zieken en de ouderlingen naar Vrankrijk. In Maarte reeds had men goed gevonden de ouderlingen uit den Repos Ste-Elisabeth naar Montreuil te vervoeren; en de Zusters van ons hospitaal die sedert twee jaar in de Panne verbleven, te weten Moeder Dominica met de Zuster Clothilde, Silvie, Rufina en Lutgarde werden met de hun toevertrouwde kinders naar Leysele vervoerd, alwaar zij, zonder geheel in veiligheid te zijn, toch veel geruster verbleven dan in de Panne. Het bijzonderste gevaar dat zij daar loopen is van ingesloten te geraken in geval de Duitschers doorbreken; maar zij verschieten er niet in. Zij vinden dat zij alzoo gemakkelijk weder bij Moeder van Cortemarck zullen geraken. Meest al onze geredde kerkomamentn, zooals hooger vermeld is, lagen nu te Steenvoorde dat sedert den schrikkelijken en onverwachten vooruitgang der Duitschers, maar op een uur van 't front meer ligt en hevig beschoten wordt. Onmiddellijk heb ik | |
[pagina 251]
| |
over die zaken geschreven naar Mr Vandeputte die nog altijd op St-Idesbald verblijft. Deze heeft zich seffens bij markgraaf de Beaufort begeven, die verklaarde dat alles weggevoerd en in zekerheid was. Doch waar men het gevoerd heeft, weet ik niet. Of er daar nog veel zal van wedergevonden worden na den oorlog, begint stillekens aan zeer twijfelachtig te worden. Wat men doen zal met ons kostelijkste zilverwerk dat ten toon gesteld is in ‘Le petit Palais’ te Parijs, kan ik niet achterhalen.Ga naar voetnoot1) Na de herhaalde en bittere tegenslagen door de verbondenen ondergaan, heeft men eindelijk toch besloten - iets wat al lang had moeten gedaan zijn - van al de verbondene legers onder één opperhoofd te stellen. 't Is de Fransche generaal Foch die daartoe gekozen werd. | |
Mei.Na de bloedige inneming van den Kememlberg en toen men het ergste vreesde voor Vlaanderen, Duinkerke en Cales, viel al met eens alles stil. Geen twijfel of de Duitsch was een nieuw offensief aan 't bereiden. Al met eens brak het los met helsch geweld, daar waar men zich nogmaals, ongelukkiglijk, niet aan verwachtte, tusschen Reims en Soissons. De Franschen werden nogmaals omver gesmeten, hun front werd op 20 kilometers breedte doorboord en de Duitschers stormden onweerstaanbaar vooruit tot aan Chateau Thierry op de Marne, dus, tot op meer dan 10 uren van hun vertrekpunt. Nogmaals was de schrik algemeen; het vluchten hernam ten allen kante en uit Parijs alleen vertrokken meer dan 700.000 inwoners naar de streek van Tours en naar de zeekust. Men zegt dat geheel Frankrijk al den zuidkant van Parijs en van de Seine opgepropt zit van vluchtelingen. Slecht vooruitzicht voor al deze die dit jaar nog, waarschijnlijk, in groote menigte door de Duitschers zullen verjaagd worden. | |
[pagina 252]
| |
Ondertusschen wordt beheel vrijgebleven België meer en meer beschoten, vernield en onbewoonbaar gemaakt. Op 28 Mei, rond 10½ ure voormiddag viel een obus in de wasscherie-strijkerie van den Oceaan in de Panne, met het ongelukkig gevolg dat er in de twintig dooden en rond de zestig gekwetsten waren, meestal jonge meisjes. Onder de dooden bevond zich Henri Lammen, onze brave kerkballieu van Nieuwpoort, die daar een voet afgeslegen werd en ter plaatse uitbloedde. Ten gevolge van dit ongeluk heeft men het groot hospitaal van den Oceaan dat verre boven de duizend bedden bevatte van de Panne verwijderd en naar Vinckem alsook naar Mortain overgebracht. Rond einde Mei werd dit 3de offensief dat zoo vol bedreigingen was en zoo veel schrik verspreid had, toch ook eindelijk stopgezet. | |
Juni.Na eenige dagen rust werd een nieuw offensief ingezet al de kanten van Noyon-Montdidier; maar dezen keer waren de verbondene op hunne hoede. Het offensief begon met eene helsche woede, maar liep zich na drie dagen dood in het vuur der verbondenen. Maar het zal zijn om welhaast al eenen anderen kant te herbeginnen; want Duitschland, dat, volgens het schijnt veel afziet in zijn binnenland, wil er opperwaard uit mede gedaan maken. Dank immers aan het Russisch verraad, dank aan de Bolcheviks of socialisten die Rusland verbrokkeld hebben, zich van de verschillige nieuwe staten meester gemaakt hebben en vrede gesloten hebben met Duitschland, in afwachting misschien dat die verraders mede doen met Duitschland tegen ons; zoo heeft Duitschland omtrent al zijne troepen uit Duitschland mogen wegtrekken zooveel te meer dat Roumenië, met het mes op de keel, door iedereen verlaten, ook gedwongen is eenen vernederenden vrede te sluiten met Duitschland. Duitschland kon alzoo geheel | |
[pagina 253]
| |
zijne macht op het Westerfront brengen en daar Amerika nog met geheel zijne macht niet kan bijspringen; zoo is Duitschland, in afwachting, 't is te zeggen voor eenige maanden, talrijker en sterker dan de verbondenen, en het wil van die tijdelijke overmacht gebruik maken, om er met geweld door te gaan, de verbondenen te verslaan en hun zijn vrede en zijne wetten op te leggen. Maar 't is te hopen dat Ons Heer het niet zal toelaten. Ondertusschen drukt de groote last van den oorlog altijd voort op Vrankrijk. Zijne schoone streken, steden en dorpen; zijne eeuwenoude weergalooze praalgebouwen worden verwoest de eene na de andere; honderd duizenden menschen worden op de vlucht gejaagd; de Fransche jeugd wordt weggemaaid door het moordend staal; zijne beste mannen sneuvelen; het Fransche bloed stroomt bij beken en de toekomst van het ras is bedreigd. Niet te min dragen de Franschen dat doorgaans al met een bewonderensweerdig geduld; niemand laat den moed vallen; zij zijn meestal optimist, zelfs straf optimist; en niemand schier is er die twijfelt aan den zegepraal van Vrankrijk en de vernedering van Duitschland. Daarbij worden de kerken veel bezocht; er wordt veel gebeden en gecommuniceerd en de maanden van Mei en Juni worden op waarlijk stichtende wijze gevierd. Men had dat nooit durven verwachten van Vrankrijk. Er valt niet te ontkennen dat een groot deel van 't Fransch volk nog koekegoed is. Heeft Vrankrijk veel gezondigd. Vrankrijk is bezig met aan Ons Heer door gebeden, door lijden, door goede werken en geduld veel uitboeting te geven. Onder de burgers vindt men alhier bijna geen jong mannen-volk meer tenzij gebrekelijke; en als men nog een jonge kloeke gezonde manskerel tegenkomt, 't is doorgaans een Belg die alhier gevlucht is, allocatie trekt van 't Fransch gouvernement en die binst dat de Fransche soldaten van hunne jaren zich laten omverre schieten, hier stil en gerust rondslenteren. Neen, 't is niet om straf fier te zijn over de jonge mannen van België. | |
[pagina 254]
| |
Er zijn weinig Fransche familiën die geene gesneuvelden te betreuren hebben en talrijke damen dragen de rouwe. Door het weggaan van het grootste deel der mannelijke bevolking, is de vrouwlijke bevolking in het werk getreden. In statiën, banken, posten enz. vindt men vrouwlijke bedienden; in veel fabrieken wordt het mannenwerk door vrouwen verricht; autos, trams, lories worden gevoerd en geleid door jonge dames of juffers; rijtuigen, karren en wagens met peerden bespannen trekken voorbij of komen ter markt aangevoerd, veel meer door vrouwen dan door mannen. De grafmaker van Mers is eene gespierde jonge dochter; en zoo wat ten allen kante ziet men vrouwen het gewoon mannenwerk verrichten. Zou dat geen veranderingen inbrengen die zullen blijven bestaan achter den oorlog? De ontvoogding der vrouw! Wie weet? Rond het begin van Juni kwam ons hier het nieuws toe van het overlijden van Mr Roeland Vandecasteele, gepensionneerd leeraar van de middelbare school van Nieuwpoort. Mr Roeland Vandecasteele stierf te Chantonnay in Vendée. Het was een geheel zonderling, een geheel eigenaardig, maar toch een ingoed mensch bij wien de wreede oorlog de godsdienstige gevoelens grootelijks verlevendigd had. De brieven welke hij mij zond binst den oorlog waren weerdig van een heilig kloosterling. Mr Vandecasteele was een der allerlaatsten in Nieuwpoort gebleven en werd er door de soldaten met ruw geweld weggeleid als een spioen. Hij wilde den doodstrijd zijner stad van dicht en tot het einde bijwonen. Hij had ontelbare aanteekeningen gedaan en ontelbare oorkonden en inlichtingen verzameld over Nieuwpoort in den oorlog. Zooals hij ze bereidde, zijne geschiedenis van Nieuwpoort in den oorlog, zou mogelijks wel een vijftigtal boekdeelen bedregen hebben. In het begin van den oorlog had Mr Vandecasteele zijne weerdijen in den grond zijner kelder verborgen. Einde 1915 is Mr Dewulf op zekeren nacht die fortuin gaan uithalen. Die weerdijen, ten bedrage van 60.000 fr. werden door Mr Dewulf aan Mr Vandecasteele besteld te Chantonnay; en nu dat hij daar gestorven | |
[pagina 255]
| |
is verre van vrienden en familie vraagt men zich af wat er daar al zal van geworden.Ga naar voetnoot1) Begin Juni overleed alhier, in Tréport, eene brave vrouw van Nieuwpoort, de eerzame Maria Dedeyster, dochter van den overleden orgelist van Nieuwpoort en huisvrouw van Marinus Van Swam. Zij overleed in het Engelsch hospitaal ten gevolge van eene operatie. Zij was moeder van een onzer missedieners. Begin Juni nog kreeg Mr Dewulf eene andere bestemming. Hij werd belast te zorgen voor de school op het front en gevraagd zijn verblijf in de Panne te vestigen. Doch ingezien de gevaarvolle en onzekere toestand der Panne, gaf men hem voor raad voorloopig in Cayeux te blijven tot op het einde van het Duitsch offensief, hetgene zeker zal zijn tot op het einde van den oorlog. Hij is te Cayeux vervangen als aalmoesnier der schoolcolonie door E.H. Ollevier van het pensionnaat van Avelghem. Den 15 Juni vielen de Oostenrijkers met geweld de Italianen aan op een front van 150 kilometrs. De Italianen schijnen dezen keer wel te zullen wederstaan. Den 19 Juni vielen de Duitschers met woedend geweld de Franschen aan rond Reims op eene lengte van 12 kilometers. De Franschen waren ze verwachtende en schoten ze uiteen met groote verliezen. Onze toestand verbetert, maar Duitschland is niet uitgeput, verre van daar. Men verwacht dus nieuwe aanvallen, waarschijnlijk al den kant der kust, ievers van Duinkerke tot aan de Somme; misschien ook wel wederom op Parijs. Maar men aanziet den toestand met meer moed en betrouwen omdat het Duitsch geweld schijnt te verflauwen en omdat wij gedurig versterken, dank aan het ononderbroken en altijd groeiend getal Amerikaners die naar Vrankrijk oversteken. Z.H. de Paus beveelt dat op St-Pietrsdag aanstaande al de priesters die pro grege moeten lezen, die dag hunne mis zouden opdragen ter intentie van Z.H. den Paus. Zonder er toe ver- | |
[pagina 256]
| |
plicht te zijn worden de priesters die pro grege niet moeten lezen, toch dringen verzocht hunne mis ook ter intentie van Z.H. den Paus te willen opdragen. Z.H. staat toe dat ter dier gelegenheid de dertigdaagsche Gregoriaansche missen onderbroken worden. Einde Juni aanspraak van von Kühlmann in den Reichstag. Zooals altijd was die aanspraak vol beslag, vol trotsheid en vol bedreiging, von Kühlmann voorziet nog in lang geen einde aan den oorlog. Duitschland is in overvloed van alles voorzien om nog lang te oorlogen; het is een dwaze droom voor de verbondenen te peizen dat zij ooit zullen kunnen zegepralen. Zij kunnen nog lang voort vechten, maar kunnen het toch niet halen tegen ons. Moielijk kan deze oorlog door de wapens beslist worden. Men zal moeten onderhandelen. Wij willen dat Duitschland groot en sterk en vrij en voorspoedig leve binnen zijne historische grenzen; wij willen overzeesche-bezittingen die beantwoorden aan onze macht, aan onze werkzaamheid, aan onzen organisatiegeest. Wij willen de vrijheid der zee. Wij laten het lot van België onbeslist en verwachten nu van onze vijanden vredevoorstellen die beantwoorden aan den tegenwoordigen toestand en aan de levensnoodwendigheden van Duitschland’, - woorden waarvan men niet wel de dracht ziet, maar die schijnen veel te zeggen en vol bedreigingen te zijn. In de laatste dagen van Juni was men een nieuw offensief der Duitschers verwachtende; maar tot algemeene verwondernig hielden de Duitschers zich buitengewoon stil. Het zal dus voor Juli zijn. Deze maand, op een Zondag, had hier de eerste of liever plechtige communie der kinders plaats. 't Is hier de grootste parochiale gebeurtenis van het jaar. Ouders en naaste familie der kinders die anders nooit ter kerke gaan, trekken dien dag allen om ter feestelijkst uitgedoscht naar de kerk. De kinderen worden processiewijs uit de pastorie gehaald. De ceremonie begint om 9 ure en duurt hier tot rond 11 ure; elders soms tot 12 ure. De | |
[pagina 257]
| |
kinders zouden bij ons zoo wel niet kunnen vasten en de ouders zoo lang niet kunnen wachten. Het Oostenrijksch offensief van 15 Juni is voor hen deerlijk afgeloopen. De Italianen hebben ze ferm geklopt. | |
Juli.Het Duitsch offensief blijft voort weg. Niemand weet te zeggen wat er daar onder zit. Ondertusschen wordt het hier en elders van langs om meer dure tijd. Veel zaken zelfs ontbreken of zijn maar in geringe hoeveelheid te krijgen. Men moet kaarten hebben voor brood, kolen, suiker, enz. - In deze laatste tijden waren er wekelijks drie dagen zonder vleesch: gedurige quatertemper. - Men krijgt, als 't wel gaat, 25 kilos kolen per week en per huisgezin. Suiker ontbreekt bijna altijd. Eiers hebben wij in lang niet gezien. Zij gelden nu in volle zomer 0.50 fr. het stuk; 13 fr. het 25. Begin Juli geldt de boter hier 8.70 fr. den kilo; dikwijls zit men hier zonder aardappels; men kan er maar ter markt een kilo of twee teenegader krijgen en de laagste prijs is 0.60 fr. den kilo. De melk staat 0.35 fr. de pinte; het brood kost maar 0.60 fr. de kilo, maar wij zijn gerantsoeneerd en ons deel is 200 grammen daags! Doet daarmede voort. De groote drank der streek hier is cider, maar sedert lang is er geen meer te krijgen; het bier is raar en duur; de wijn is duur en slecht en zoo wordt gekookt water de gewone drank van slchier iedereen. Buiten vele andere oorzaken is de tegenwoordigheid van millioenen Engelsche en Amerikaansche soldaten in Vrankrijk een der redens van die schaarschheid en die duurte. Hier in de streek vindt men overal kazerns, hospitalen, groote kampen enz. voor allerlei vreemde soldaten. En zoo is het gansch Vrankrijk door. Die kampen zijn zelfs prachtig aangelegd met allerlei pronkgewassen, graspleinen, bloemperken en zelfs allerlei fruitboomen, juist alsof die kampen daar jaren lang zouden moeten blijven. | |
[pagina 258]
| |
Men had gezeid dat al die soldaten hun voedsel gingen mede brengen; maar spijts hunne ontelbare massa conserve dozen, hebben zij nog allerlei dingen noodig uit de streek, zooals melk, boter, kaas, groensels, aardappelen, eieren, wijn, cider, bier; en alzoo wordt alles opgekocht door de legers en stijgt alles maar altijd tot onmogelijke prijzen. Spijts den duren tijd klaagt het werkvolk toch niet. Immers zijn de levensmiddelen gestegen in prijs, de daghuren zijn nog meer gestegen. Hier aan de haven winnen de werkers rond de 15 fr. per dag en krijgen dan nog een frank of twee indemnité de vie chère. Voor nachtwerk krijgen zij soms rond de 40 fr. per nacht. Ambachtslieden winnen op hun gemak 20 fr. per dag; en in de munitiefabrieken winnen de bekwame werklieden, tot 40 fr. daags; dat maakt 240 fr. te weke, of boven de 7000 fr. per jare. De vrouwspersonen winnen 4 à 5 fr. per dag en veel dienstmeiden winnen nu 70 fr. en meer te maande. 't Is waarlijk de gulden tijd voor het werkvolk. Vlaamsche werkersgezinnen, naar hier gevlucht, winnen tusschen 10 en 15000 fr. 's jaars. Zij vinden dat men nooit zulke goede tijden beleefd heeft. De slechtste zijn deze die moeten voortdoen met een klein jaarlijksch inkomen dat voldoende was in vredestijd maar teenemaal ontoereikend in deze lastige oorlogstijden. Al dat fijn en lekker en kostelijk is op de markt en in de winkels wordt door het werkvolk weggehaald. Eertijds zei het volk: de rijke zijn de beste. Nu zegt men: de werkmenschen zijn de beste. Dat bereidt ons aardige dingen voor achter den oorlog. Meer en meer schijnt de volksklas meest voordeel uit den oorlog te moeten trekken. Op 15 Juli, 's morgens vroeg, brak eindelijk het langverwacht Duitsch offensief los. 't Was ditmaal te doen al de kanten van Champagne, oost en west van Reims, op eene lengte van omtrent 150 kilometers. Ditmaal waren de Duitschers verwacht. Zij kwamen wel eerst eenige kilometers vooruit al den zuid-west kant van Reims; maar welhaast werden zij tegengehouden en achteruit geslegen op gansch de lijn, met verlies van ontelbare dooden en gekwetsten. Wij namen meer dan 20.000 krijgsgevan- | |
[pagina 259]
| |
genen, boven de 400 kanonnen, duizende mitrailleuzen, krijgsmunitiën en buit allerlei in overvloed. Ondertusschen, de Russische socialisten die daar den naam dragen van Bolcheviks, na het land gansch verbrokkeld en ontredderd te hebben, hebben eenen vernederenden vrede gesloten met Duitschland; hebben den armen Keizer Nicolaas II door den kop doen schieten en spreken reeds van oorlog te verklaren aan de verbondenen. Dagelijks zinken zij dieper in het slijk der oneer, der lafhertigheid en der slavernij, en toonen op schrikverwekkende wijs wat er geworden moet van een land dat op zuivere socialistische wijze zou ingericht worden. Rond 25 Juli seint men uit Rusland dat de csarovitch, zoon van den vermoorden Nicolaas II, gestorven is bij gebrek aan zorgen. Men mag peizen dat hij ook vermoord is. Einde Juli is ons offensief tusschen Reims en Soissons, altijd voort goed aan den gang. | |
Oogst.In de eerste dagen van Oogst schijnt ons offensief te verslappen en te willen stille vallen. Wij zijn nu tusschen de Vesle en de Aisne. Soissons is gevallen; wij hebben 35.000 krijgsgevangenen genomen, 700 kanonnen zijn buit gemaakt, en ontelbare munitiën, wapens, levensmiddelen en vervoertuigen zijn in onze handen gevallen. Foch is maarschalk van Vrankrijk genoemd; de verbondenen zijn weerom vol moed en betrouwen terwijl de Duitschers hun betrouwen voelen zinken en stillekens aan beginnen te twijfelen aan den goeden uitval. Begin Oogst ook werd Malvy, gewezen minister van het inwendige, in Frankrijk, tot 5 jaar verbanning veroordeeld. Ondertusschen heerscht het schrikbewind in het regeeringlooze Rusland. Von Mirbach Duitsch afgeveerdigde te Morcou, en Von Eickhorn, Duitsche maarschalk in Rusland, worden er vermoord. De Bolcheviks dreigen meer en meer mede te span- | |
[pagina 260]
| |
nen met Duitschland tegen ons. De verbondenen nemen voorzorgen. De Japanners en de Amerikanen grijpen in te Wladivostock in Siberië; Engeland en Vrankrijk te Archangel. Niemand ziet klaar in Rusland en niemand weet wat wij daar moeten hopen of vreezen. De schaarschheid en de duurte der levensmiddelen groeit gedurig aan. Onze maag geraakt nooit meer voldaan; wij lijden waarlijk honger en verliezen gedurig in gewicht. 't Is eene schoone gelegenheid voor de menschen om te boeten voor hunne vroegere zinnelijkheden. Op 8 Oogst, nieuw onverwacht offensief der verbondenen, meest Engelschen, recht over Amiens. In twee dagen op eene lengte van omtrent 30 kilometers gingen wij bij plaatsen rond de 15 kilometrs vooruit; mieken rond de 20.000 krijgsgevangenen, namen rond de 300 konannen van alle caliber buit, waaronder een monsterkanon op riggels. In eenige weken tijds hebben wij 72.000 krijgsgevangenen gemaakt, rond de 1200 kanonnen genomen, verschillige duizende mitrailleuzen en ontelbare munitiën buit gemaakt. In Amerika, zegt men, heeft men daarom de vlaggen uitgehangen. Hier houdt men zich tevreden stillekens gelukkig te zijn daarover en met hoop en betrouwen verdere nieuwsberichten te verwachten. Rond half oogst schijnt dit nieuw offensief ook stil te vallen. Op 15 Oogst, in al de plaatsen waar het nog toegelaten is, gaat in Vrankrijk de processie uit die genoemd wordt: La procession du voeu de Louis XIII. Het is eene processie ter eere van O.L.V. Het H. Sakrament wordt niet mede gedregen; alleenlijk het beeld van O.L.V. Binst de processie wordt de Rozenkrans gebeden en allerlei lofzangen gezongen, zoo Fransche als Latijnsche; meest ter eer van Maria. Op het laatst van Oogst vernemen wij dat onze broeder Edward (Warden Oom) op 28n Mei te Baelen op Nethe aangehouden werd en in het gevang van Turnhout opgesloten. Niemand weet waarom. Niemand ook kan ons zeggen wat er van hem geworden is. Men mag het ergste vreezen. | |
[pagina 261]
| |
Een Belgische ondernemer uit Walenland, die hier groote werken aanveerd had voor het Fransch bestuur en daartoe werklieden gevraagd had van Nieuwpoort en Dixmude alhier gevestigd, is bitter zijn beklag komen doen. Hij heeft de werken moeten staken en het werkvolk afdanken. ‘Ik heb in de twintig jaren gewrocht met werklieden, zei hij, maar nooit heb ik tegengekomen wat ik tegenkomen heb met deze van Nieuwpoort en Dixmude. Dat volk is lui, bot en onbeschoft boven al wat men zich kan inbeelden. In geheel mijn leven heb ik niet hooren vloeken en arme praat vertellen lijk binst de eenige weken dat ik dat volk bij mij gehad heb. Ik wist waarlijk niet dat er zulk volk in de wereld was.’ Het is niet aangenaam voor een pastor zulks te moeten hooren; maar men zou ongelukkiglijk wel moeten beginnen te peizen dat er wel iets moet van zijn, aangezien ik reeds herhaalde maal alzoo hooren spreken heb. In den loop der maand Oogst heb ik van het minsterie mijne benoeming gekregen van aalmoesnier der schoolcolonie van Cayeux-Brighton, maar daar ik vreesde dat mijne gezondheid mij niet ging toelaten dat werk in order te doen, heb ik niet durven aanveerden, alhoewel ik het van eenen anderen kant uitnemende geern zou gedaan hebben. Buiten de algemeene verwachting duurt het offensief altijd voort en zelfs van langs om geweldiger. Engelschen en Franschen, van Reims tot tegen Yper, gaan maar hemelstorme vooruit, schieten het al omverre en nemen buit en krijgsgevangenen in overvloed. Einde Oogst hadden de verbondenen sedert 15 Juli rond de 130.000 krijgsgevangenen genomen, 2089 kanonnen gepakt, 1734 mijnenwerpers en 13783 mitraileuzen. Onder de krijgsgevangen soldaten bevonden zich 2674 officieren. Wat men genomen heeft van autocars en treins en levensmiddelen en materiaal allerlei is ongehoord. Hoop en vreugde rijzen gedurig bij de verbondenen. | |
[pagina 262]
| |
September.Men vreesde dat het offensief van Foch toch ging moeten ten einde loopen, lijk het bij de Duitschers altijd na eenige weken het geval was; maar neen; Foch zei: wij gaan voort doen. Men betrouwde het maar half; maar welhaast zei hij: wij gaan beter doen. En inderdaad het offensief breidt zich altijd voort uit, tot groote verwondering en vreugde der verbondenen. Waarlijk men begint den zegepraal, den langverwachten zegepraal, waarop velen bijna niet meer durfden rekenen, in het verschiet te zien opdagen. Maar zou Foch dat geweld kunnen uithouden? Ja, zegt hij: en van nu voort zullen wij den vijand overal, op alle plaatsen bestoken en hem nievers geen oogenblik rust laten. En inderdaad hij slaat in Vrankrijk, in 't Noorden, in Picardië, in Champagne, in Argonne, in Woeuvre, in Italië, in Bulgariën, in Palestina, overal. En overal moet de moedwillige en trotsche Duitsch met zijne aanhangers plooien en buigen en ach teruitwijken. Oostenrijk, het gevaar ziende, begint te beven en vraagt om in een neutraal land te onderhandelen. Maar Clemenceau verwerpt die vraag en wijst ze met verachting van de hand. ‘Geeft u over, zegt hij; zooniet wij vechten voort. Gij en Duitschland bijzonderlijk, gij hebt ons 45 jaren lang vertrappeld en bedreigd. 't Was alle stappe van uw droogpoeder en van uw scherpe zweerd. Gij hebt ons onophoudend getergd; 45 jaren lang hebt gij ons verzadigd met smaad en schimp en schande en vernederingen. Wij hebben dat al machteloos moeten verkroppen; wij mochten niet roeren en gij deedt uwe wapens rammelen, maar nu is het gedaan. Gij hebt den oorlog gewild, gij zult hem hebben; gij hebt eene beslissing gewild door de wapens, gij zult ze hebben. Gij hebt van volk tot volk de grootste rekening geopend die ooit bestond; welnu die rekening zal betaald worden!’ Die fiere woorden vonden eenen ongehoorden weerklank door gansch de wereld. Duitschland stond verstomd over die bedreigende taal; het was ter neer geslagen en het Duitsche volk | |
[pagina 263]
| |
begon aan den zegepraal te twijfelen. De verbondenen integendeel jubelden van vreugd en van hoop. Uitgeput van krachten en niet verder meer kunnende, Bulgarië en Turkije deden een knieval voor de verbondenen en leverden zich onvoorwaardelijk over. Ferdinand van Bulgarië gaf zijn ontslag als koning. Dat was een harde slag voor Duitschland waar het van langs om slechter ging. Op 28 September sprong ook het Belgisch leger in de bres. Spijts een regen van ijzer en vuur trokken onze jongens geestdriftig al den Vlaamschen Leeuw zingend het lieve vaderland in. Niets kon hen wederhouden. Van den eersten dag trokken zij omtrent drie uren vooruit tot aan Zarren, Stadenberg, Moorslede, enz. In hunnen onweerstaanbaren drang deden zij in éénen dag wat al de macht van Vrankrijk en Engeland gedurende lange maanden niet vermocht. Namentlijk zij veroverden het vermaard Vrijbosch en vonden er eenen ongehoorden buit, waaronder 360 kanonnen van alle kaliber. Die luisterlijke zegepraal werd ongelukkiglijk bitter duur betaald. 12000 mannen waaronder rond de 1200 officieren werden daar buiten gevecht gesteld, de eene gedood, de andere gekwetst. 's Anderendaags vielen zij met nieuwen moed aan 't werk en trokken vooruit tot tegen Handzame, St-Joseph, Hooglede, Rousselaere en meer zuiderwaart tot tegen de Meenensche kalsijde; maar vóór die verschillige plaatsen moesten zij ongelukkiglijk stille vallen en er omtrent 14 dagen wachten omdat zij niet op tijd konden bevoorraad worden in eten en geschut. Men vertelt dat binst dat onze jongens zoo heldhaftig vochten, zij ongehoorden honger moesten lijden en zonder schietgerief stonden omdat de vervoer- en bevooradingsdiensten veel te wenschen lieten en beneden hunne taak waren. Dat was waarschijnlijk ook voor een groot deel toe te wijden aan de slechte wegen. September eindigde onder de zoetste vooruitzichten; de menschen zijn opgeheft van vreugde en men begroet vol geestdrift de nakende verlossing van het vaderland. Eindelijk toch begint de straf voor den Duitsch. | |
[pagina 264]
| |
October.Het nieuws van het front blijft opperbest. Onze dappere jongens, het gezicht op het vaderland gericht, vechten lijk leeuwen en niets kan hen weerhouden. Zij verachten vermoeienis, honger, wonden en dood. Zij zien veel af, maar zijn gelukkig omdat de Duitsch voor hen moet vluchten. Nu eindelijk mogen zij doen wat zij sedert vier jaren zoo vurig verlangden. Dagelijks veroveren zij een nieuw stuk van hun zoo duurbaar Vaderland. Dagelijks ook, en het ligt hun zoo opperst, dagelijks ook naderen zij hunne stad, hun dorp, hun huis, hunne lieve familie. Officieren en soldaten wedijveren van moed en dapperheid; en in die dagelijksche gevechten en in die aanhoudende gevaren waarin de overheden sneuvelen nevens hunne mannen, verbroederen in warme liefde en bewondering voor malkander. Van te voren, met dien langdurigen en vervelenden loopgrachtenoorlog, men mag het wel zeggen, ging het niet te breed tusschen officieren en soldaten. Er waren wel overheden zooals generaal Jacques, colonel Mahieu en menige andere die van hunne mannen en van gansch het leger geacht en bemind waren; maar in 't algemeen lieten de gevoelens van eerbied en genegenheid van den soldaat voor den officier nog al veel te wenschen. Men hoorde niet zelden soldaten die dierven zeggen: Als wij ooit vooruitgaan zijn mijn eerste kogels voor dien of dien officier; maar nu, met dien zegepralenden optocht en de onversaagdheid door grooten en kleinen zonder onderscheid aan den dag geleid, zijn al die kwade gevoelens verdwenen om plaats te maken voor wederzijdsche hoogachting, bewondering en betrouwen. De officieren hebben geen woorden genoeg om den lof hunner mannen uit te spreken. Onze jongens zijn de eerste soldaten der wereld; zeggen zij; en men zou er zich waarlijk voor op de knieën zetten. De soldaten van hunnen kant staan verstomd over den heldenmoed hunner officieren. Zij hadden nooit kunnen peizen dat het zulke mannen waren; zij verklaren eenparig dat zij de beste | |
[pagina 265]
| |
officieren der wereld hebben; en velen hebben de dood hunner luitenanten, kauiteins en majoors beweend. De aalmoesniers en brancardiers hebben ook wel hun aandeel geleverd onder de gesneuvelden. In de twee eerste dagen werden bij de veertig priesters en kloosterlingen gedoodigd en rond de zestig gekwetst. Na een gedwongen stilstand van een twaalftal dagen voor Cortemarck, Hooglede, Rousselaere, Ledeghem enz., trokken onze mannen weerom onweerstaanbaar vooruit. Welhaast kwam de blijde mare af, dat Oostende ingenomen was; en reeds van 's anderendaags deden er de koning en de koningin hunne intrede. Korts daarop viel Brugge in onze handen en de koning en de koningin trokken er per vliegtuig naartoe. In beide plaatsen werden zij door de bevolking met onbeschrijvelijke geestdrift ontvangen. Op korte dagen werd geheel Westvlaanderen bevrijd. Dat al ging nogtans alleen niet; het kostte onze vlaamsche jongens veel bloed en veel levens. Onder andere viel bij Rousselaere op 14 October een mijner neven van Oostnieuwkerke. Een kogel vloog hem door de borst en verbrijzelde zijne ruggraat. Hij leed alzoo nog 4 dagen en stierf op 18 October in het krijgshospitaal van Beveren. Die zegepraal kostte ook veel puinen aan ons Vlaanderen. Bijna overal, maar bijzonderlijk in het Rousselaarsche en in het Kortrijksche zijn de steden en dorpen erg beschadigd en het zal ongelukkiglijk jaren en jaren duren eer dat al hersteld en vergeten zal zijn. Voor den oorlog was het de mode in zekere wereld van te zeggen: ‘Arm Vlaanderen.’ Dat was toen ten onrechte; maar nu zal het maar al te waar zijn. De Duitscher heeft Vlaanderen uitgezogen tot op het merg der beenderen; en wat nog overbleef heeft hij in stukken geslagen, omverre geschoten of in brande gesteken. De gedachtenis der Duitschers zal in Vlaanderen voor geslachten en geslachten in vermaledijding zijn. | |
[pagina 266]
| |
November.Amerikanen, Engelschen, Franschen, Italianen en Belgen trekken maar hemel storme vooruit. Doornijk, Audenaarde, Gent vallen in onze handen. Welhaast zal België verlost zijn. Maar zie, Oostenrijk vraagt genade en de Keizer verzaakt aan de kroon. Het trotsche Duitschland niet verder meer kunnende en om de volledige verplettering te ontgaan doet ook den knieval en vraagt een wapenstilstand die hem op strenge en vernederende voorwaarden toegestaan wordt. Op 11 November die een heuglijke dag zal blijven in de geschiedenis der wereld, wordt de wapenstilstand geteekend en afgekondigd. Onmiddellijk werd het goede nieuws de wereld rondgeseind en bij al de verbondenen met de uitbundigste vreugde begroet. Duitschland zelf toonde zich op menige plaatsen verheugd over den wapenstilstand die een einde aan de onuitstaanbare beproevingen stelde. Met den eersten konden de menschen hun geluk niet gelooven. Zij waren zoo al met eens van een zwaren pak verlost en ontdaan van die verpletterende bekommernissen en angsten die hen dag en nacht vervulden. Ze meenden dat ze droomden. Zou het nu waarlijk gedaan zijn met moorden en branden? Zou het waarlijk gedaan zijn met schieten en buischen, met vliegers en onderzeeërs? Zouden de millioenen vluchtelingen nu waarlijk naar hunne streek mogen wederkeeren? Zou men nu weerom de oude vrienden en kennissen en familie wederzien? Zou men wederom zijn leven van voordezen en zijne bezigheden van voor den oorlog mogen hernemen? Zou het nu toch waarlijk weerom rust en vrede zijn? Men kon het bijna niet gelooven. Maar welhaast begonnen de klokken te luiden op alle torens van Vrankrijk; de sirenen van alle stoomschepen begonnen oorverdoovend te schuifelen; het muziek begon overal te spelen; de Marseillaise wierd overal gezongen; alle huizen wierden bevlagd, alle werk viel stil; alle scholen kregen verlof; iedereen verscheen op zijn Zondags; elk loech, elk riep, elk zong; men gaf malkander de hand en velen vielen in malkanders armen. Ja, 't was | |
[pagina 267]
| |
rust, 't was wapenstilstand, 't was de zegepraal der verbondenen; 't was de verplettering van Duitschland; en de zoete, bestendige, zegevierende vrede stond aan de deur! Lof en dank zij den Heer, den God der heirkrachten die zich eindelijk geweerdigde onze vurige gebeden te verhooren! Ons Heer op dien plechtigen oogenblik werd niet vergeten hier in Vrankrijk. Talrijker dan ooit trokken de menschen 's avonds naar de kerk en 's anderdaags morgens ter H. Tafel; en welhaast, onder eenen buitengewonen toeloop van geloovigen, weergalmde in alle kerken het aloude lof- en dankgebed der groote omstandigheden: Te Deum laudamus! Ja, lof en dank in der eeuwigheid aan den almachtigen God, die na ons zoo lang beproefd te hebben, ons eindelijk den zegepraal heeft willen schenken en zich geweerdigde een einde te stellen aan het lijden van ons bedrukte maar nu glorievolle vaderland. Sedert het einde van October en het begin van November hebben de grootste, de ongelooflijkste gebeurtenissen zich met eene verrassende snelheid opgevolgd. Willem, de hooveerdige keizer, die zich boven alles waande, heeft zijne keizerskroon moeten afleggen en aan den troon verzaken. Als een lafaard heeft hij zijn land en zijn leger in den brand gelaten en is naar Holland gevlucht, waar de verbondenen hem zeker wel zullen weten te vinden. Na hem heeft de koning van Beieren zijn ontslag gegeven en alle dage komen er tot verbazing der wereld nieuwe ontslagen bij van de koningen van Saxen, van Wurtenberg, van Hanover, van de prinsen van Cumberland, van Reuss, van Anhalt, van Baden, enz. In een woord geheel die schitterende prinsenwereld van Duitschland die zoo machtig scheen was in ééns weggevaagd en miek plaats voor de republiek. Dat is eene ineenstorting van tronen zooals er nog nooit een te zien was in de wereld. Dat is sedert weken eene ononderbroken opvolging van verrassende gebeurtenissen. Gansch de wereld staat verstomd op het onge- | |
[pagina 268]
| |
hoord schouwspel en de ongodsdienstige menschen zelf zeggen: ‘Digitus Dei est hic, - de vinger Gods is daar.’ De oorlog heeft veel langer geduurd dan gelijk wie het voorzien had; en na dien langen duur is ook de vrede al met eens veel spoediger en veel vollediger gekomen dan gelijk wie het ooit had durven droomen. Half Juli was onze toestand schier wanhopig. Overal werden onze legers de eene na de andere achteruit gedreven. De Duitschers waren over de Marne; Parijs werd beschoten; de gouvernementsbesturen stonden op het punt naar Tours te vluchten: Duinkerke en Cales gingen vallen; Vrankrijk ging overrompeld en verpletterd zijn en zie, drie maanden later waren onze vijanden zelf verpletterd en smeekten de eene na de andere om genadé en om vrede. Mocht Belgie, mocht Vrankrijk, mochten al de verbondenen indachtig blijven wat zij aan God verschuldigd zijn en een goed gebruik maken van den zuurgewonnen vrede. Uit België laat men weten dat onze soldaten alsook deze der verbondenen overal met den uitersten geestdrift ontvangen worden. De menschen weten niet hoe hunne vreugde en dank betuigen aan onze dappere jongens. Zij brengen hun al het beste dat zij nog hebben. Maar helaas, dat beste houdt al niet veel meer in: en de menschen, bijzonderlijk in midden-Vlaanderen, zijn ellendig gesteld. Alles is geplunderd; de menschen zijn algemeen geruineerd en de hatelijke dwingelandij der Duitschers die vier jaar en half op die menschen drukte, heeft ze al ter neer geslagen, grootelijks vermagerd en merkelijk verouderd. Op 23 November plechtige Kamerzitting te Brussel, nadat koning en koningin met ongehoorden geestdrift ingehaald werden in hunne verloste hoofdstad. In de Kamer deed de koning eene prachtige aanspraak; maar het nieuws dat een nieuw ministerie aangesteld was, verkoelde oogenblikkelijk de geestdrift en verspreidde bij alle mannen van orde bekommernis en vreeze voor de toekomst. | |
[pagina 269]
| |
Nauwelijks was Belgie half verlost of sommige vluchtelingen stormden er naartoe; maar welhaast keerden de eene ontgoocheld weder en lieten de andere weten dat het al armoede was in België en dat men verre best nog wat in Vrankrijk zou blijven. | |
December.Groot geweld onder de Belgische vluchtelingen in Vrankrijk om spijts de slechte maren uit het vaderland, toch naar hunne oude streek te kunnen wederkeeren. Toelating daartoe wordt moeilijk gegeven omdat de overheid weet hoe slecht het staat in Belgie, bijzonderlijk met de woningen en de bevoorrading. Na veel vruchteloos loopen en schrijven achter de noodige papieren, risschieren wij het om zonder papieren af te komen samen met onze bijwoners Heer Urbain Bossuyt van Brugge en Jw L. Claus van Hooglede. Vertrokken uit Mers op 16 December rond 10½ ure 's morgens, komen wij zonder de minste moeilijkheid in Veurne toe op 17 December rond 1 uur van den morgen. Veurne is deerlijk gesteld. Bij 't helder manelicht van dien nacht zien wij dat er machtig veel huizen beschadigd en onbewoond zijn. Veurne zal het oud Veurne blijven van vóór den oorlog; het zal zijn oud uitzicht behouden omdat meest al zijne praalgebouwen bewaard gebleven zijn; maar in den grond is de stad leelijk gekwetst en ellendig gesteld. Wij hebben 2 kamers gevonden in het gesticht Cuvelier, nr 12 der Vleeschhouwerstraat en zullen er ons vestigen in afwachting dat wij eene beslissing nemen over onze toekomst. Onze kamers zijn wel bezocht geweest door de schrapnels en de houwitserscherven. Muren en deuren dragen er de diepe sporen van; en de vensters zijn gestopt met planken en lappen van allerlei stoffe. Op 3 groote vensters hebben wij alleenlijk vier kleine ruiten om ons te verlichten. Ons gesticht en ontelbare huizen van Veurne eischen spoedige herstelling; maar niemand durft aan 't werk | |
[pagina 270]
| |
gaan, omdat de bouwstoffen schier onvindelijk zijn en nog wel bijzonderlijk omdat de daghuren gestegen zijn tot eene hoogte die niemand vóór den oorlog had kunnen voorzien noch droomen. De daghuren staan hier immers aan 1.50 fr. per uur en dat houdt alle werk tegen; want Veurne is door den oorlog in 't algemeen zeer verarmd en de menschen zijn benauwd van in die hooge daghuren hunne overige centen kwijt te geraken. Veurne met zijne talrijke puinen en vernielde huizen ziet er treurig uit; de inwoners schijnen ter neer gedrukt en op schier alle wezens leest men droefgeestigheid, kleenmoedigheid en vreeze voor de toekomst. Het leven is hier peperduur, veel duurder dan binst den oorlog. De geldwinning verminderd bij velen; het meestendeel der menschen moeten zich allerlei besparingen opleggen. Allerlei woekeraars van over den Yser komen hier alles opkoopen en te lande begint men ferm te stelen en te moorden. 't Gaat zoover dat minister Vandevelde zegt: ‘nous passons par une période de bestialité’. En de menschen hier in Vlaanderen schudden het hoofd en zeggen: ‘Het is toch daar de vrede niet dien wij gedroomd hebben.’ |
|