| |
| |
| |
1916.
HET jaar 1915 eindigde en 1916 begon onder eenen treurigen indruk. Rond het einde van verleden jaar, de Duitschers versloegen Serviërs, Montenegrijnen en veroverden hunne landen. Altijd hier of daar vooruitgang voor onze vijanden, nooit ievers voor ons.
Hier in ons gewest zien wij de Duitschers van langs om sterker en stouter worden op het vliegersgebied. Men vreest dat men nog aardige dingen zou kunnen tegenkomen al dien kant. Ook gaat nieuwjaardag gezapig voorbij. Hier in de Panne volstrekt niet meer beweging dan naar gewoonte, weinig bezoeken. Al de nieuwjaarwenschen komen hierop uit: ‘In 't korte nen goeden vrede en weerkomste t'huis.’ Velen wenschen het wel uit den grond van hun hert, maar betrouwen het niet en vreezen meer en meer, dat de ongelukkige oorlog dit jaar nog niet zal gedaan zijn.
Duitschland geeft zulkdanigen indruk van macht en sterkte dat men in de verste verte niet ziet hoe men het zal kunnen verpletteren. Ook vele krijgsoverheden en met hen de groote Engelsche gazette ‘The Times’ bekennen, dat wij Duitschland niet kunnen achteruit drijven door de wapens; maar, zeggen zij, wij zullen Duitschland uitputten en uithongeren. Dat is nu voor het oogenblik de groote en bijna eenige hoop: de uitputting van Duitschland.
Ondertusschen wordt men hier ook uitgeput. (C'est une arme à deux tranchants, zegt colonel Repington). Alles is hier peperduur en vele zaken bijna onvindelijk. Hier in St-Joseph krijgen wij gewoonlijk noch melk, noch boter meer; visch, eieren en kaas kennen wij nog slecht bij name en al het overige is maar om alzoo te laten. De kleederstoffen kosten stukken van menschen en de schoenen zijn bijna niet koopelijk. De bottienen staan hier geteekend in de Panne van 35 tot 40 fr. Rond Paschen stonden de
| |
| |
bottienen reeds geteekend 45 à 50 en wat later tot 100 en zelfs 125 fr.!!! Moet dat nog verslechten en later wat voortduren na den oorlog, wij zullen aardige tijden beleven. Iets dat wonderbaar is nogthans, 't is dat de menschen dat al nogal gemakkelijk aanveerden en niet te veel klagen. ‘'t Is oorlog’ zeggen zij, en ze dragen het tamelijk verduldig, de eene omdat ze niet verder kunnen en de andere ter liefde Gods.
Eene versterving die algemeen is onder de burgers, 't is deze van den drank. Weinig burgers gaan naar de herbergen. Mocht het alzoo blijven achter den oorlog! Dan zou de oorlog, al dien kant ten minste, eenig goed doen. Ondertusschen kost de oorlog 200 millioen te maande aan België; dat maakt 2 milliards en half per jaar. Wat zal ons land doodarm en uitgeput zijn na den oorlog.
| |
Januari.
Met het begin van Januari hebben wij eene menigte van nieuwjaarbrieven ontvangen uit Vrankrijk en Engeland. Allen komen hierop uit: mocht het algauwe vrede zijn, mochten wij algauw naar Nieuwpoort wederkeeren!
Helaas naar Nieuwpoort wederkeeren, dat zal zoo zeere niet gaan. Vooreerst men ziet geen einde aan den oorlog en daarbij, eens de oorlog gedaan, men zal nog ruimen tijd moeten wachten vooraleer te mogen wederkeeren.
Wekelijks, den een of den anderen dag vergadert op St-Idesbald, onder voorzitterschap van M. doktor Rulot, bediende van het ministerie van inwendige en hoofd von den gezondheidsdienst, die daar het groot burgerlijk hospitaal begaat, een comiteit van Nieuwpoortnaars waarvan deel maken M. Huyghebaert, M. Th. Dobbelaere, M. Theo en Louis De Schietere, de E.H. Onderpastors, M. Polydore Rybens, enz. Men handelt er over het herbouwen van Nieuwpoort.
M. Rulot, die met den gezondheidsdienst van de streek gaat belast zijn, zegt dat hij zal beginnen met Nieuwpoort, en voor- | |
| |
aleer iemand te laten wederkeeren zal hij eerst de stad kuischen, ontsmetten, de puinen doen wegvoeren, zorgvuldig alle niet ontplofte obussen opzoeken en alle waterloopen en riolen herstellen. Hij rekent dat dat werk omtrent 6 maanden zal duren; zoodanig dat er in de eerste zes maanden na den oorlog niemand naar Nieuwpoort zal mogen wederkeeren.
De stad gansch verwoest zijnde en in zekeren tijd niet kunnende herbouwd worden in steen, zoo zal men beginnen met houten barakkementen te plaatsen. Men spreekt van eene houten kerk te bouwen, een houten stadhuis, houten scholen, houten huizen, enz. Naderhand in 1919 is het al alzoo gebeurd.
Men is van gedacht die houten barakkementen te stellen niet op den grond der oude stad, maar ievers er nevens, bij voorkeur op het courseplein aan den westkant der stad. Naderhand in 1919 is het al alzoo gebeurd.
Men is ook van gedacht het Ankerstraatje of te wel geheel af te schaffen of te wel te verbreeden om er eene groote breede straat van te maken.
Eindelijk men bespreekt grootelijks het wegnemen van den heuvel of duin in het midden der stad; en de Recolette- en Hooge straten af te voeren in de lage gedeelten der stad om Nieuwpoort zoo veel mogelijk te vereffenen.
Er zijn er zelfs die voorstellen gansch de stad voor goed te verplaatsen en de puinen der oude stad te laten liggen als oorlogsgedachtenis. Men zou de nieuwe stad bouwen tusschen de oude stad en de zee in den polder op den linker oever van den chenal. Dit gedacht nogthans vindt weinig bijval en al de Nieuwpoortnaars eischen dat de nieuwe stad op de plaats zelf der oude gebouwd worde.
Een laatste voorstel is van de stad op dezelfde plaats te herbouwen, maar de puinen van Kerk en Halle te bewaren, als gedenkteeken van de Duitsche barbaarschheid. Doch dit gedacht ook vindt weinig bijval bij de Nieuwpoortnaars die zeggen, voor hunne reden, dat zij die puinen niet zullen noodig hebben om zich den oorlog en de Duitsche barbaarschheid te herinneren. Hoe
| |
| |
rapper al die treurige overblijfselen van den oorlog verdwijnen hoe beter, verklaren zij algemeen.
- Op maandag 24 Januari hebben de Duitschers al met eens eenen hevigen aanval gedaan op Nieuwpoort. Van één ure namiddag tot 6 ure 's avonds hebben zij 20.000 obussen geworpen op den sector van Nieuwpoort. Tot in de Panne hoorde men het kanon bulderen zonderen ophouden. Van aan St Joris tot aan zee was het eene ononderbrokene lijn van ontploffingen, van vuur en van rook. Nieuwpoort zelf verdween in eene wolk van rook die bij plaatsen wit en elders geluw of zwart was.
Bij het einde der beschieting beproefde het Duitsche voetvolk eenen aanval op de Fransche lijnen en gelukte er in een of twee loopgrachten in te nemen; maar de Franschen in eenen woedenden tegenaanval gelukten er in omtrent al het verlorene weder te nemen.
Het bijzonderste uitwerksel van dien aanval is geweest van de puinen onzer stad nog te vermeerderen. De vermaarde duivetoren sedert zooveel maanden vruchteloos door de Duitschers beschoten stond nu leelijk gekwetst, en onze kloeke sterke kerketoren was gansch verminkt en gescheurd.
Binst de beschieting waren er obussen gevlogen tot op Coxyde-baden en tot tegen St-Idesbald. Een obus viel op omtrent 70 meters van de villa bewoond door E.H. Vandeputte en een ander op omtrent 300 meters van de villa St-Joseph bewoond door E.H. Dewulf en de zusters arme Claren. Dit heeft op Coxyde en op St-Idesbald veel vrees verwekt en verschillige Nieuwpoortsche huisgezinnen hebben dien ten gevolge de streek verlaten om in Vrankrijk een veiliger verblijf te zoeken.
| |
Februari.
De Duitschers worden van langs om sterker en stouter op het vliegersgebied. Men zou zeggen dat zij onder dat opzicht grooten vooruitgang gedaan hebben. Dikwijls komen zij de Panne over- | |
| |
vliegen en bommen werpen. Op Zaterdag 12 Febr. rond 6 ½ ure 's avonds kwamen eenige Duitsche fokkers al over de zee naar de Panne gevlogen. Niemand bemerkte ze tot dat de bommen vielen. Seffens waren alle lichten uit en bulderde het kanon. Na nog eenige bommen geworpen te hebben verdwenen de vliegers. Omtrent een uur later kwamen er insgelijks van over zee eenige andere vliegers toe en hetzelfde spel herbegon. Nog een uurken later als men meende dat alles nu voor goed gedaan was, waren er nogmaals nieuwe vliegers. Men rekent dat er eene escadrille van 16 vliegmachienen gekomen is.
Onder de dooden en gekwetsten bevonden zich ditmaal verschillige Nieuwpoortnaars. Eene bom viel op het huisje bewoond door Arthur 't Jaeckx-Stouf. De vrouw Arthur 't Jaeckx was zoo erg gekwetst dat zij eenige uren daarna overleed. De vader en de moeder van vrouw 't Jaeckx-Stouf zijn berecht en in groot gevaar van sterven. Arthur 't Jaeckx zelf is erg gekwetst, maar toch tot nu toe in geen levensgevaar. Eindelijk twee van de kinderen 't Jaeckx zijn insgelijks gekwetst en liggen met hunnen vader en grootouders in het hospitaal van den Oceaan. Arme lieden!
Het gevolg van die herhaalde aanvallen is natuurlijk eene groeiende onrust voor de bevolking en een herneming van uitwijking onder de vluchtelingen. 't Is alzoo dat de familiën van Joseph en Jules Billiet, van Lieven Verbanck en Duchesnet die altijd gemeend hadden hier te blijven, nu ook naar het Fransche trekken.
Op zondag 20 dezer waren er reeds Duitsche vliegers boven de Panne van ten 5 ½ ure 's morgens. Zij deden hier weinig kwaad, maar te Veurne wierpen zij bommen op St-Niclaaistoren, met het ongelukkig gevolg dat de observateur die boven was gedoodigd werd en zijne 3 hulpen gekwetst. Korts daarna stierven zij ook.
Op Donderdag 24 Februari tijdens een geweldig bombardement van Nieuwpoort werd de kerktoren, die sedert zoo lang tot mikpunt diende aan de Duitschers, eindelijk in stukken geschoten. Eén kant alleen bleef nog recht.
Volgens eene officieele optelling gedaan door de burgerlijke
| |
| |
overheid bevinden zich nog ruim 1500 Nieuwpoortnaars in de streek. Daarvan zijn er rond de 450 die in de Panne verblijven. De andere zijn bedeeld onder Veurne, Oostduinkerke, Wulpen, Adinkerke, Steenkerke, Houthem, Leysele, Beveren, Alveringhem.
Op 21 Februari begonnen de Duitschers een welbereiden en woedenden aanval op Verdun. Op Zaterdag 26 hadden zij reeds een goeden stap vooruit gedaan en namen het fort Douaumont in. Groote angst begon zich bij de verbondenen te verspreiden. Gelukiglijk verbeterde de toestand een weinig en met het einde der maand was er wederom hoop. De gevechten rond Verdun duren voort met nooit gezien geweld, met nooit te voren geziene bloedstorting en men is algemeen van gevoelen dat de overwinnaar van Verdun de overwinnaar van den oorlog zal zijn.
Rond einde Februari werd door Generaal Andringa alhier aangeplakt wat de inwoners moesten doen in geval van aanval of van beschieting van de Panne. Daarop ontstond eene ware paniek onder het volk en in de eerste daaropvolgende dagen verlieten rond de 150 huisgezinnen de Panne. Daaronder bevonden zich nogmaals verschillige huisgezinnen van Nieuwpoort, Sommigen zijn van gedacht dat men dat aangeplakt heeft om de vluchtelingen meer en meer uit de Panne te verwijderen; maar het schijnt toch algelijk dat men van hooger hand min of meer een aanval op de Panne voorziet van wegens Duitsche oorlogschepen. Ook van Nieuwpoort tot tegen Duinkerke zijn overal kanonnen en mitrailleuzen geplaatst langs de kust en op sommige plaatsen ook stekkersdraad gespannen. (Nu reeds overal.)
| |
Maart.
We staan aan den 2n Vasten van den oorlog. Schoone opbeurende vastenbulle van Z.E.H. Debrouwere (delegatus apostolicus). Weinig schikkingen voor den Vasten. Voor de soldaten volstrekt niets. Voor de burgers verbod van vleesch te eten op Asschenwoensdag en Goeden Vrijdag, alsook verbod van
| |
| |
vleesch en visch te eten op dezelfde maaltijd, tenzij men bij geval het eetmaal nam met krijgslieden.
Gedurende geheel de maand Maart was de aandacht van gansch de wereld op Verdun gevestigd, waar de Duitschers onophoudelijk verwoede aanvallen deden en waar de Franschen met eenen ongehoorden heldenmoed stand hielden. Bij het eindigen der maand was de uitval nog niet beslist. De Duitschers zeggen: nous voulons et nous aurons Verdun; si ce n'est pas en 1916 ce sera une des années suivantes. De Franschen antwoorden daarop kortaf: Ils ne passeront pas. 't Is daar tot nu toe, verre weg, de bloedigste slag van den oorlog. 't Schijnt dat het ongehoord is hoeveel menschenlevens daar geslachtofferd worden.
| |
April.
In den loop der maand April werd de vermaarde Duivetoren, ook genoemd tempelierstoren of poedertoren, door het grof Duitsch geschot eindelijk geheel omverre geworpen. Korts daarna onderging onze kloeke ijzersterke kerketoren hetzelfde lot. Binst deze maand hebben de Duitschers in hunne schier dagelijksche beschietingen van Nieuwpoort, het bijzonder gemunt op onze arme kerk. Soldaten die deze dagen in Nieuwpoort geweest zijn, zeggen dat al de pilaren der kerk nu omverre liggen en dat de buitenmuren ook verre weg zijn.
Binst deze maand is ook, volgens men vertelt, de prachtige nieuwe voorgevel van St-Bernards collegie omverre geworpen. De voorgevel van de pastorie staat tot nu toe nog recht, maar het overige van het gebouw is in deerlijken toestand.
De feestzaal van het Davidsfonds, alhoewel straf toegetakeld, is tot nog toe van het beste van Nieuwpoort.
Onze oude halle is rond Paschen haar dak afgeschoten geweest en heeft een allertreurigst uitzicht.
Slechte maand voor het reeds te voren zoo gemartelde Nieuwpoort!
| |
| |
De Z.E.H. Debrouwere, apostolisch afgevaardigde en dienstdoende bisschop voor het niet bezette deel van België, heeft met veel plechtigheid de diensten der goede week gedaan in de Panne.
Binst zijn verblijf alhier heeft de Z.E.H. Debrouwere klooster en priesters bezocht en eenige schikkingen genomen. Hij stelde voor een mijner onderpastors naar Vrankrijk te zenden. Maar nadat wij onze redens uiteen gedaan hadden vond hij goed dat wij hier bleven.
De slag van Verdun woedt voort met ongehoorde razernij. De Franschen houden voort stand met bewonderensweerdigen heldenmoed en men hoopt van langs om meer dat de Duitschers niet zullen doorbreken.
| |
Mei.
Mei is waarlijk dit jaar de schoone maand Mei, met lief en prachtig weder. 't Is meer dan ooit dit jaar de maand van den blauwen hemel, van de blinkende zonne, van 't jeugdig groen, van de vroege bloemen en van de blijde vogels. Hoe jammer, zeggen de menschen, dat het in zulk weder moet oorlog zijn!
De meimaand wordt tamelijk wel gevierd in de Panne door soldaten en burgers; maar min wel toch dan verleden jaar. Immers verleden jaar waren er veel brave menschen die buitengewoon wel de maanden Mei en Juni vierden en den hemel geweld aandeden met de zoete hoop van welhaast het einde van den oorlog te zien. In dien tijd sprak men van niets anders dan van offensief der verbondenen; de krijgsoverheid verwachtte en beloofde overwinning; de gazetten joegen hoop en betrouwen tot den hoogsten top, veel optimistische meipredikanten beloofden reeds zegepraal door Maria, geheel in 't korte; en helaas! dagen, weken, maanden, een jaar trok voorbij en de zegepraal kwam niet, zelfs schijnt die zegepraal nu verder dan ooit en het gemeen volk zelve begint nu in te zien dat het einde van den oorlog nog
| |
| |
ver afgewijderd is, en dat wij er zeker nog wel voor een jaar of twee zouden kunnen hebben.
Bitter teleurgesteld in hunne verwachtingen, niet verhoord in hunne gebeden om tijdelijken zegen, veel brave menschen hebben het opgegeven; z'hebben hun betrouwen verloren en als men hun spreekt van meimaand vieren en bidden, z'halen moedeloos de schouders op en zeggen: bah, 't is al verloren ruize; 't en kan toch al niet helpen.
De lange duur der beproeving en de afwezigheid van alle aanmoedigend vooruitzicht drukt de menschen teenemaal te neder. Aanmoedigend nieuws zou natuurlijk al gauw de hoofden weerom doen opgaan, maar, men moet het bekennen, voor het oogenblik, heerscht er zoo wat overal eene zekere neerslachtigheid voortkomende uit de menigvuldige ontgoochelingen die men opvolgentlijk ontmoet heeft. Met het begin van den oorlog zei men dat Luik veel weken den vijand ging tegenhouden; dat Namen maanden lang ging wederstaan; dat Antwerpen oninneemlijk was en alle drie vielen na korte dagen beschieting.
Dan zei men dat machtige Fransche en Engelsche legers in optocht waren naar België; en ze moeten er nog komen. Dan zei men dat de Russen - le fameux rouleau compresseur - tegen Allerheiligen of ten langsten tegen Kerstdag te Berlin gingen zijn en ze werden ingendeel zes à zeven kilometers achteruit-gedreven, tot diep in hun eigen land. Dan verzekerde men dat de Balkanstaten met ons gingen doen en als het al uitkwam Turkije en Bulgarië spanden met onze vijanden. Dan wist men te vertellen dat Duitschland tenden alle markten was, dat het op een spoedigen zegepraal gerekend had en dat het niet bekwaam was langer dan zes maanden te oorlogen. Met het begin van 1915 ging het moeten op de knieën vallen en genade vragen, maar Duitschland deed altijd voort.- Dan zei men dat Duitschland geruineerd was, dat het voedsel er van langsom raarder werd en dat het aan den hongersnood ging overgeleverd worden; en ondertusschen werd hier zelf alles peperduur en schier onvindelijk. Men sprak daarna van de Dardanellen die in drie-vier weken
| |
| |
gingen doorsteken zijn; en zes maanden daarna achter dat men ontelbare menschenlevens opgeofferd had, moest men het schandelijk opgeven. Dan was er spraak van een groot algemeen offensief der verbondenen; men was zeker van den zegepraal; alle schikkingen waren genomen voor de weerkomst naar België: en het liep ongelukkiglijk uit op eenen grooten sisser. - Dan wist men te vertellen dat wij boven waren in getal soldaten, maar de Duitschers boven in wapens en krijgsvoorraad. Wij gingen nu ook trachten boven te geraken in wapens en krijgsvoorraad om dus met de lente van 1916 een algemeen en geweldig offensief te nemen dat de Duitschers over den Rhijn ging werpen. Maar de lente is gekomen; de schoonste dagen die men wenschen kan vliegen voorbij de eene na de andere; en wij nemen geen offensief. Integendeel 't zijn de Duitschers die het nemen. Zij bestormen sedert einde Februari, met een ongehoord geweld, de omstreken van Verdun, waar zij tot nu toe nog tegengehouden worden, maar waar zij toch, schier wekelijks, een nieuw stapken vooruit doen. Zij nemen ook het offensief met zekeren bijval tegen de Russen, al de kanten van Riga. Zij vallen Salonika aan en de Oostenrijkers bestormen met een helsch geweld de Italianen welke zij ook tot achteruitwijken dwingen, niettegenstaande de Italianers verre meest in getal zijn.
De censuur, met het loflijk inzicht, de hoop en het betrouwen van het volk recht te houden, heeft veel waarheden verdoken en verzwegen. Maar het duurt te lang, de eene waarheid na de andere komt voor den dag; en de menschen, spijtig van bedrogen en in den zak gesteken geweest te zijn, zijn misnoegd, mistrouwig en moedeloos. Ze zien nu alles wat te veel in 't zwart, ze zien geen einde aan den oorlog en zelfs ze beginnen te twijfelen aan de verplettering van Duitschland en aan den eindzege dien men hun nog altijd belooft en waaraan zij tot nu toe, vast lijk ijzer geloofd hebben. Het wordt waarlijk hoog tijd dat hier of daar een overwinnige van een zeker bedied den moed van ons volk wat kome opbeuren.
Als men ziet hoe dat die oorlog altijd even ver is en zonder uit- | |
| |
slag blijft, zou men waarlijk beginnen peizen dat Onze Lieve Heer van gedacht is geheel Europa uit te putten en plat te leggen. Men moet ook bekennen, dat zij het niet zouden gestolen hebben.
Op 8 Mei verlieten de zusters van het Nieuwpoortsch hospitaal den repos St-Elisabeth voor de villa ‘Les Airelles’ langs de zeelaan. ‘Les Airelles’ zijn opgericht als hulphuis van den repos en moeten dienen om er oude vrouwen van de vuurlijn op te nemen, alsook om er kleine kinderen tijdelijk te herbergen vooraleer zij onze streek verlaten voor de schoolcoloniën in Vrankrijk.
Op 11 Mei heb ik de villa St-Joseph verlaten, waar het verblijf door den altijd aangroeienden hoop van brancardiers en kinders uiterst onaangenaam geworden was. Dien dag heb ik ook mijn verblijf gevestigd in de villa ‘Les Airelles’, terwijl mijne zuster in pensioen gegaan is bij Mr Claus-Duytschaever.
In den loop der maand Mei heeft Z.E.H. Debrouwer, apostolisch afgeveerdigde, den E.H. Delbaere, principaal van het collegie van Veurne, benoemd tot visitator van de kloosters van vrijgebleven België. 't Is daar een allerbeste maatregel. Jammer dat hij wat laat komt en dat men eenigzins zou mogen zeggen dat de stal gesloten wordt als het peerd gestolen is.
De kloosters hebben in den oorlog eene prachtige rol gespeeld; maar niet zonder nadeel voor hunnen geest. Als in 't begin van den oorlog de vluchtelingen uit het Brabantsche en het Waalsche naar Vlaanderen afzakten, was het bijzonderlijk in de kloosters dat zij ontvangen, gehuisvest en gespezen werden; zooals onder ander te Nieuwpoort bij de Arme Claren, waar gedurende veel weken boven de honderd vluchtelingen verbleven hebben. Als later de arme gekwetsten afkwamen, was het ook grootelijks in kloosters dat er ambulancen opgericht werden en 't waren ook ten deele kloosterzusters die ze bezorgden, zooals in 't klooster van Nieuwpoort-baden. Binst den aftocht van Antwerpen was het ook in de kloosters dat de soldaten hunnen besten toevlucht vonden, slaping bekwamen en voedsel. De goede zustertjes gaven schier overal al wat zij hadden aan de uitgehongerde soldaten.
| |
| |
Zoo sliepen en aten er menigmaal rond de vijf honderd soldaten in 't klooster der Arme Claren te Nieuwpoort.
En toen eindelijk ons leger bleef staan op den Yser, de kloosters waren de zoete toevlucht van alle jonge priesters, seminaristen, kloosterlingen en broeders allerlei die als aalmoezenier of brancardier in 't leger dienden. De kloosters waren er op vele plaatsen letterlijk van opgepropt en die heeren werden er geherbergd en onderhouden voor klein geld en menigmaal zelfs voor niets. De zelfopoffering der Zusters ging zoo ver, dat op menige plaats de wereldsche menschen, zelfs deze die niet straf kloostergezind waren, luidop verklaarden: men zou moeten al de Zusters van ons klooster decoreren.
Maar die plotselinge inval in onze stille kloosters van al die jonge soldaten, dat afwisselend maar toch aanhoudend verblijf van die jonge geestelijken, priesters, seminaristen, paters en broeders liet niet na groote stoornis in de kloosters te veroorzaken. Er kwam op vele plaatsen eene zekere gisting onder de Zusters; regel en gebeden hadden veel af te zien en menige vocatie ging aan 't wankelen. Zoo vielen er op verschillige plaatsen en namentlijk in drie kloosters van Veurne, betreurensweerdige gebeurtenissen voor.
Dit alles inziende vond Z.E.H. Debrouwer het geradig den E.H. Delbaere, principaal van Veurne, te benoemen als visitator, met volle macht om alle kloosters te onderzoeken, regel en gebeden te doen onderhouden en de zusters zooveel mogelijk aan alle gevaren te onttrekken.
Wij moeten getuigen dat sedert de verergernissen der eerste tijden, de kloosters stillekens aan in hun zelven gegaan waren en min of meer tot ingekeerder levenswijze weergekeerd waren; zoodat het ergste van den storm nu voorbij was en die heilzame maatregel alzoo wat late komt; maar toch kan hij niet anders dan goed doen, indien hij voorzichtig toegepast wordt. Tot nu toe God lof, hebben wij van geen eene Zuster van Nieuwpoort te klagen, en God gave dat het alzoo mocht blijven tot het einde toe!
| |
| |
| |
Juni.
Juni begon in treurige omstandigheden. De Franschen hielden nog wel altijd heldhaftig stand te Verdun, maar gingen toch nu en dan een stapken achteruit; en men begon te vreezen.
De Italianers werden op geheel hun front uren ver achteruit-gedreven; Hindenburg bereidde een vreeselijk offensief tegen dè Russen; en Griekenland begon aangebrand te rieken. Het betrouwen was algemeen aan 't zinken en menigeen begon nogmaals te twijfelen aan den eindzegepraal.
Maar zie, rond 10 Juni hoorde men spreken van een ernstig offensief der Russen tegen de Oostenrijkers. De Oostenrijkers waren achteruitgeslegen op eene frontbreedte van rond de 350 kilometers. Maar zou het duren? Ja; alle dage kwam voort goed nieuws en zelfs dagelijks beter. De Russen hadden reeds 20.000 krijgsgevangenen; 's anderdaags waren er 30.000; dan 50.000; dan 100.000; korts daarna 150.000; ja 170.000; en daarbij ontelbare kanonnen, mitrailleuzen, mijnwerpers, duizenden wagens mondbehoeften en peerdevoeder, kolen, schietvoorraad en allerlei buit in overvloed. - Zouden de Russen die men als verpletterd aanzag waarlijk nog iets kunnen doen? Ja; het goede nieuws hield aan. Czernovitch werd ingenomen, Lemberg werd bedreigd en men trok naar de Karpatten op de hielen van het vluchtende Oostenrijksch leger.
Met den bots was de gemoedsstemming van het volk veranderd. Men viel van de eene overdrevenheid in de andere. Men had gemeend dat de oorlog nog jaren ging duren en nu klapte men van weken. Veel menschen spraken reeds stillekens van hun paksken te vergaren om naar huis te gaan. Veel geleerde mannen en veel officieren zeggen vlak weg dat de vrede met October zal geteekend zijn, en die er durven aan twijfelen worden uitgescholden voor afgrijzelijke pessimisten. 't Is algelijk te peizen dat het al zoo zeere niet zal gaan; maar 't is toch een goede troef in onze kans.
Wat er ook van zij, alle congé's zijn afgeschaft, de boeren uit
| |
| |
vrijgebleven België zijn allen verwittigd dat zij hunne peerden, wagens en boevers ter beschikking van de krijgsoverheid moeten houden om bij het eerste teeken op te trekken; en de génie doet in allerhaast de straten van Nieuwpoort ontruimen en kuischen. Met al dat. Verdun, waarmede de gansche wereld sedert vier maanden zoo driftig bezig was, is op het achterplan geschoven en moest die stad nu vallen het zou waarschijnlijk niet al te veel gedruisch meer maken.
Op 25 Juni vertelde mij generaal Franz dat hij daags te voren in Nieuwpoort geweest was, dat Nieuwpoort de grootste ruine was welke hij tot nu toe gezien had; dat hij geen één huis gevonden had dat niet ging moeten herbouwd worden; dat de markt van Nieuwpoort eene soort wildernis was, overgroeid met gras en allerlei hoog, wild onkruid; dat Nieuwpoort doorsneden was met loopgrachten die van den eenen grooten kelder tot den anderen liepen; dat die kelders ware versterkingen waren, ondersteund en overdekt met béton armé, waarboven meters hooge steengruis, houten balken en zakken met zand lagen; dat die kelders bewoond waren door de soldaten en dat zij versierd waren met stoven, canapés, met zetels, met pianos, met schoone tafels, kaskes, schilderijen, enz. Hij voegde er bij dat hij daar een schilder gevonden had die met toestemming der krijgsoverheid sedert verschillige maanden in een dier kelders verbleef en er zijn tijd hoogst aangenaam overbracht met teekenen en schilderen.
In den loop der maand Juni liet men weten dat alle Belgische mannen van 18 tot 41 jaar voor den krijgsdienst opgeroepen zouden worden.
| |
Juli.
Juli begon onder de zoetste vooruitzichten. De Franschen, alhoewel nu en dan een stapken achteruit gaande, hielden toch altijd voort hardnekkig Verdun. De Russen trokken storme zegevierend vooruit en mieken schier dagelijks bij tienduizendtallen krijgsgevangenen, de Italianers duwden voort de Oostenrijkers
| |
| |
achteruit en eindelijk de Franco-Engelschen begonnen met 1 Juli hun langverwacht offensief en gerochten met den eersten sprong verschillige kilometers verre. De geestdrift was om zeggens algemeen en overgroot. De legermannen, zoowel officieren als soldaten, waren effenop overtuigd dat zij in de eerste veertien dagen te Brussel gingen zijn, alwaar, volgens het zeggen der gazetten, al de vensters van de straten langs de welke de koning en zijn leger hunne intrede gingen doen in Brussel, reeds voor groot geld verpacht waren: veel burgers waren al zoo geweldig als de soldaten en schikten van binnen de eerste acht dagen naar België weder te keeren.
Het is eene bewonderensweerdige zaak hoe dat niet alleenlijk de soldaten en de gemeene menschen, maar ook de geleerde, verstandige, hooggeplaatste lieden, nu, sedert bijna twee jaar altijd overtuigd zijn dat de Duitschers in de eerste weken zullen verpletterd zijn en dat het binnen een maand of twee zal vrede zijn. Die menschen weten nogthans dat de Duitschers nu nog acht millioen soldaten hebben; dat zij beter gewapend zijn dan wij; dat zij allerdapperste soldaten hebben en dat de Keizer gezeid heeft dat hij gaat vechten tot den laatsten man en tot het laatste peerd. Zij zijn nu reeds zoo dikwijls bedrogen geweest in hunne verwachting en niettemin herbeginnen zij altijd met denzelfden iever. Men staat waarlijk verstomd over zooveel verblindheid en onverstandigheid. 't Is waar de menschen hebben ten allen tijde min of meer hunne begeerten voor de wezentlijkheid genomen; maar dezen keer gaat het toch wat boven zijn hout. Van eenen anderen kant, dezen die altijd voort zeggen dat het te naaste maand gaat vrede zijn, zullen toch eens de waarheid zeggen; maar het is algelijk straf te vreezen dat het noch dezen keer, noch zelfs dit jaar niet zal zijn.
Naarmate de maand Juli voorbij gaat, vermindert het geweld en de bijval der Engelschen in Picardië. Rond het einde der maand kondigen de nieuwsbladeren aan dat de Engelschen kloekmoedig wederstaan aan de woedende tegenaanvallen der Duitschers. 't Is veel als men peist dat Duitschland al zijne be- | |
| |
schikbare macht tegen de Engelschen opgehoopt heeft; maar men had algelijk iets beters, iets meer doordragend verwacht van dat offensief. Nogtans alle hoop is nog toegelaten en Augusti zal zeker wel het spel verbeteren.
Ondertusschen zijn voor het oogenblik de geestdrift en het vertrouwen van het begin dezer maand straf gezonken.
In den loop van 1916 moest Z.D.H. de bisschop het vormsel bedienen in de dekenie Veurne. De Z.E.H. Debrouwere, apostolisch afgeveerdigde, heeft dat werk op hem genomen en heeft het vormsel bediend, niet alleen in de dekenie Veurne, maar in gansch vrij gebleven België. Op Vrijdag 14 Juli kwam hij naar de Panne. Mgr. Debrouwere droeg een purper manteltje boven op zijn rokket en had den ring aan de vinger en den miter op het hoofd. Een staf had hij natuurlijk niet. Het vormsel werd bediend aan de kinders van de Panne en aan de kinders der vluchtelingen onder dewelke zich eenige Nieuwpoortnaars bevonden. De kinders van de Panne werden maar aanveerd na de plechtige Communie; de kinders der vluchtelingen integendeel werden aanveerd van achter de eerste Communie.
Mgr. Debrouwere was ook van gedacht het H. Vormsel toe te dienen in de kapelle van St-Idesbald aan de kinders van Nieuwpoort en andere aldaar verblijvende; maar door een misverstand der E.E.H.H. onderpastoors waren de kinders op tijds niet verwittigd en werden zij 's anderendaags gevormd in de kerke van Coxyde. Eenige kranke kinderen werden gevormd in de kapel van St-Idesbaldus-hospitaal.
Bij het eindigen der maand waren de Engelschen zoo goed als stopgezet in Picardië; maar de Russen deden verbazenden vooruitgang.
| |
Augusti.
Verdun houdt altijd voort stand. Maar dewijl er ondertusschen elders gewichtige gebeurtenissen plaats hebben gegrepen, zoo is al stillekens het overgroot belang dat men aan die zaak hechte straf verminderd. Men aanziet voortaan die zaak als beslist.
| |
| |
Men is er van overtuigd dat Verdun niet zal vallen; en dewijl men in 't begin van den slag schreef: ‘le vainqueur de Verdun sera le vainqueur de la guerre,’ zoo mag men meer en meer met volle vertrouwen den uitslag van den oorlog te gemoet zien. Maar kunnen de Duitschers ons niet meer achteruit duwen, wij kunnen ze ongelukkiglijk ook niet doen buigen. Het Franco-Engelsch offensief, waar men zooveel van verwachtte, schijnt stopgezet; en de Engelsche dagbladen bekennen ronduit dat het een mislukt spel is en dat het op een nieuwen en breederen voet moet hernomen worden. Maar daar de winter nu aan de deur staat, dat zal zeker voor te naaste jare zijn.
Het geweldig offensief der Russen is in Oogst ook stille gevallen en de Italianen, na de Oostenrijkers geweldigerhand uit hun land gedreven te hebben, geven ook geen nieuws meer. Dientengevolge waren in den loop der maand Oogst de moed en het betrouwen der bevolking fel aan het zinken gegaan; en men begon weerom te zeggen dat de oorlog zeker nog jaren ging duren; toen op het einde der maand, den 28n, al met eens het nieuws afkwam dat Roumenië op zijne beurt den oorlog verklaard had aan Oostenrijk. Dat bracht weerom eene heele keering te weeg in de gemoederen. Die gebeurtenis werd bijzonder geestdriftig gevierd door de officieren die daarop ongelooflijk veel champagne verwed hadden en die luidop verklaarden dat de oorlog nu voorzeker binnen een maand twee-drie ging gedaan zijn. Iets dat ten anderen niemand meer geloofde.
De soldaten in 't algemeen namen dat veel koeler op. Zij vonden dat Roumenië meer een klein land was, dat het zeker niet veel soldaten had en dat het zeker al ging blijven lijk te voren. De burgers waren algemeen welgezind, en zonder de zaken te overdrijven, zij vonden dat de bijtreding van Roumenië, ten minste, een bewijs was dat de neutralen onzen toestand als zeer goed aanzagen en dat wij, bijgevolg, van langsom meer zeker waren van te winnen.
Het wordt nogthans van langs om meer aanveerd dat de vrede nog voor dit jaar niet is en dat onze arme soldaatjes een derden
| |
| |
winter in de loopgrachten zullen moeten doorbrengen. Wie had dat durven peinzen?
Eenige Nieuwpoortsche overheden vergaderen voort wekelijks bij Mr Rulot op St-Idesbald om de belangen van onze stad te bespreken. Laatsmaal hebben zij besloten de stad op dezelfde plaats te herbouwen en al de straten eene breedte van ten minste dertig meters te geven. Zij voorzien allen voor Nieuwpoort eene buitengewone schitterende toekomst; zij zijn overtuigd dat de haven van Nieuwpoort, na den oorlog, eene nieuwe uitbreiding zal nemen, dat koophandel en nijverheid er eenen ongehoorden bloei zullen kennen en dat de stad in korte jaren, ten minste, vijftig duizend inwoners zal tellen! Zou dat niet een weinig de droom van Perrette zijn? 't Is te vreezen van ja; maar die het hun durft zeggen weet aan wat prijs. Nu, zoete droomen geven ook eenige oogenblikken voldoening; en een weinig voldoening is veel in dezen droeven oorlogstijd. Laat ons dan die brave menschen in vrede laten.
Altijd voort voert men kinders weg naar de schoolcoloniën in Vrankrijk. Nu moeten de kinders vergaderen hier in de ‘Airelles’ en worden door onze Nieuwpoortsche Zusters opgepast. Tegenwoordig zijn hier in de dertig kinders die op hun vervoer wachten. Dat aanhoudend wegvoeren van kinders schijnt in 't geheele geen aanstaanden vrede aan te kondigen.
Zuster Rufina en Zuster Lutgarde zijn uit Carentan weergekeerd op verzoek van het gouvernement om hunne medezusters, moeder Dominica, zuster Clothilde en zuster Silvie, die hier reeds aan 't werk waren, te helpen. Doch twee zusters verblijven in een villa en zorgen er voor de oude vrouwen, die te voren in ‘Les Airelles’ verbleven.
De oproep van 18-40 jaar is hier, spijts hetgene de dagbladen schrijven - mogelijks op commando - in het geheel niet wel gekomen, bijzonderlijk van de getrouwde menschen. Velen onder hen zoeken allerlei voorwendsels uit om van den dienst ontslegen te zijn. 't En is niet straf schitterend onder opzicht van vaderlandsliefde; maar om de waarheid te zeggen, er is veel aardigs
| |
| |
in dien oproep die ingezien zijne ontelbare uitzonderingen, maar tot een kleinen hoop Belgen gericht is. Men beweert dat Engeland en Vrankrijk, die nu al doen wat zij kunnen om veel manschappen te leveren, dat gevraagd hebben aan België.
De heer minister Vandevelde schrijft in een Fransch dagblad dat hij Nieuwpoort bezocht heeft en dat hij gezien heeft dat er daar nog huizen rechte staan, maar dat er geen is dat niet erg beschadigd is; geen één dat nog zal kunnen dienen achter den oorlog.
| |
September.
Onze vluchtelingen uit Engeland en Vrankrijk schrijven dat de bijtreding van Roumenië daar geestdriftig gevierd geweest is. Sommige steden waren ter dier gelegenheid teenemaal bevlagd; en men vraagt ons of het ook alzoo was in de Panne. Ik heb geantwoord dat de menschen hier in 't Noorden van Vlaanderen veel gezapiger zijn, dat zij blijde waren over die toetreding, maar toch hunne vlaggen niet uitgesteken hadden: zij sparen dat tot dat er eens iets komt dat waarlijk aan de ribben houdt, een ware zegepraal; een van die oude ware zegepralen van overrijd; een zegepraal die niet bestaat in den vijand tegen te houden, maar die bestaat in hem achteruit te jagen en uit een te slaan.
De vluchtelingen die het doorgaans al doodmoede zijn op het vreemde, schrijven ook dat er nu zeker geen twijfel meer is, dat de vrede in 't korte zal geteekend zijn en dat zij nog vóór den winter zullen mogen naar huis komen.
Arme lieden die zeker den Heer zullen mogen loven indien zij het ontstaan met nog éénen winter op het vreemde.
Rond half September werd bevel gegeven al de kinders van Oostduinkerke van drie tot zestien jaren uit de gemeente te verwijderen en naar de schoolcoloniën te zenden. - Wat zit er daar nu onder? Niemand weet het. Men spreekt van duizenden Engelschen die op Oostduinkerke toekomen; van ijzelijke kanonnen die in de duinen geplaatst worden, van ontelbare obussen met
| |
| |
vergiftige gassen; van aanval op Oostende enz. De tijd zal het uitwijzen.
Ondertusschen doet zulks nog eenige menschen weggaan, onder dewelke den E.H. Valckenaere, onderpastoor van Moorslede, die tot nu toe in zijne villa van Coxyde-dorp verbleven had; en nu ook naar Vrankrijk trekt, zeggende dat hij uit goede bron weet dat geheel de streek in stukken gaat geschoten worden: quod Deus avertat!
Rond half September hadden hier drie tentoonstellingen plaats van teekeningen, water- en olieverfschilderijen, verveerdigd op het front door soldaten en door kunstenaars daartoe bemachtigd door de krijgsoverheid. Er waren daar veel merkweerdige doeken, voorstellende de verwoeste dorpen, hofsteden en huizen van de vuurlijn. Er waren onder andere veel belangrijke teekeningen, schilderijen over Nieuwpoort. Kerk en Halle waren geschilderd en herschilderd. Eens, onder andere, waren zij voorgesteld geschilderd in den halfduisteren van 't valavond; en het waren lijk twee tragische, voorhistorische monsters. Men zag er ook de pastorie, deerlijk gehavend; den post, grootendeels omverre geschoten en achter den post langs de Marktstraat eene lange ijdele opene plaats tot aan het huis van Mme de Rudder. Men zag daar ook een overgroote puinhoop, een ware hutsepot van stukken muur, deuren, vensters, balken en planken, al vormloos dooreen gemengeld. Onmogelijk te raden wat het was. Op den cataloog stond er daarvoor: Collège St-Bernard. Mr de principaal zal hebbelijk zijn oogen gaan zetten als hij dat wedervindt. - Stadhuis en bibliotheek hebben hunne voorfaçaden nog tamelijk wel bewaard. Andere schilderijen toonen ons de Markt omtrent geheel verwoest. Het best bewaarde is de beiaard en het huis van den heer burgemeester.
Als men dat al ziet, men vraagt zich van langs om meer af, wat gaan wij daar toch gaan doen achter den oorlog.
De sluismeester van Nieuwpoort. Onder dien titel wordt er nu geheele dagen geschreven in de gazetten over den man die de overstrooming van Veurne-Ambacht bewrocht heeft. Wat moe- | |
| |
ten wij prullen wijs gemaakt zijn over hetgeen er in vroegere tijden gebeurd is, alswanneer wij zien hoe de hedendaagsche gebeurtenissen behandeld worden en wel in het bijzonder de overstrooming van Veurne Ambacht.
Vooreerst dat wordt algemeen toegeschreven aan den sluismeester van Nieuwpoort; en boven die woorden geeft men het portret van den man. Welnu, die zoogezegde sluismeester is geen sluismeester en die zoogezegde Nieuwpoortnaar is geen Nieuwpoortnaar. Die man is de heer C. Cogge, bediende van de wateringen te Veurne.
Nu de werking van dien man. Bijna iedereen is overtuigd dat Cogge bijna alles gedaan heeft en dat het zonder hem niet zou gegaan hebben. Ook heeft Z.M. de Koning hem eigenhandig gedecoreerd.
Minister Vandevelde integendeel is een open brief aan de fransche gazetten, ontkent Cogge zijne verdiensten; hij zegt dat de eer van die zaak bovenal toekomt aan majoor Thys van den génie en verklaart dat Cogge maar heeft willen medewerken mits belofte van geldelijke belooning en decoratie!
Eindelijk eene kiesche vraag is deze: Waarom heeft men veertien dagen gewacht van water te steken? Als ze te Nieuwpoort op 17 October de straten uitbraken, de omstreken van haven en sluizen met mitrailleuzen bewapenden, de bruggen ondermijnden, overal doorgangen kapten in de huizen en onze torens in de lucht deden springen, elk vroeg zich af te Nieuwpoort, waarom men de streek onder water niet stak.
Kende de genie geheel dat waterspel niet zooals velen het beweren, dan is het eene verbazende onwetendheid. En kende hij het, waarom dan veertien dagen wachten tot dat de Duitschers te Ramscapelle en te Pervyze waren en Veurne bedreigden?
Had men Veurne Ambacht onder water gesteken en bijzonderlijk den rechter oever van den Yser van zoohaast de Duitschers de streke naderden, zouden zij waarschijnlijk nooit aan den Yser gerocht zijn, en bijzonderlijk duizende en duizende van onze jongens die binst die dagen eenen hopeloozen en bovenmenschelijken
| |
| |
weerstand boden aan de Duitschers rond den Yser, zouden niet ellendig gesneuveld zijn. Elk is nu overtuigd dat indien men het water eerder had laten werken men zeer veel soldatenlevens had kunnen redden. En de vrage blijft: waarom hebben zij zoo lang gewacht. Wel te peizen dat er achter den oorlog, als men eens zal mogen spreken, veel over dit punt zal geraziaand worden.
Iets dat voorzeker veel zal besproken worden is dit: Waarom heeft men den waren sluismeester van Nieuwpoort en bijzonderlijk den ingenieur, de constructeurs en hunne bedienden niet geraadpleegd, die allen met die zaken van de overstrooming opperbest bekend waren.
Van nu voort schijnt Verdun doodgeklapt. Het is nu totaal overlommerd door den slag der Somme die in wreedheid dezen van Verdun nog te boven gaat. Om den uitslag te vieren heeft Mr Poincaré Verdun vereeremerkt met de orders van al de verbondenen. De Keizer van zijnen kant heeft Falkenhayn afgesteld als opperbevelhebber van het Duitsch leger en hem vervangen door Hindenburg. Daarbij heeft hij den kroonprins, zijn zoon, die het bevel voerde voor Verdun, eene groote decoratie geschonken als prijs van aanmoediging. Die zaak mag dus aanzien zijn als opgelost.
| |
October.
Rond dien tijd verklaarde de kroonprins in een intervieuw, toegestaan aan eenen grooten Amerikaansch dagbladschrijver, dat hij den oorlog betreurde en bijzonderlijk de manier van oorlogen. Dat is geen vechten meer, zei hij; dat is vernielen en vermoorden. Juist alsof de Duitschers ooit iets anders gedaan hadden. Hetgene die jongen betreurt, het is voorzeker den oorlog zelf niet, maar wel dat de oorlog wreed begint te worden voor Duitschland en dat hij geheel anders begint te draaien of dat zij het verwacht hebben.
Binst de eerste veertien dagen van October zijn onze legers bijna overal stille geleid in hun offensief: stilstand in Rusland,
| |
| |
stilstand in Italië; stilstand, min of meer, op de Somme. Ondertusschen onze nieuwe bondgenoot Roumenië krijgt straf op zijn kazak en wordt achteruit gedreven in Transilvanië en in Dobroudja. 't Is wel jammer voor dat land en weinig aanmoedigend voor deze die nog zouden de bekoring gevoelen van mede te doen met ons.
Met October hebben het geestelijk collegie en de staats middelbare school te Veurne hunne klassen weerom geopend.
De broeders der scholen van Dixmude geven hier aan eenige leerlingen lessen van middelbaar onderwijs. De Paters van het klooster der Panne geven lessen van latijn aan een tiental leerlingen en in de Nieuwpoortsche school van St-Idesbald is ook een middelbare leergang ingericht.
De nieuwe soldaten van 18 tot 40 jaar werden de eene na de andere binnengeroepen. Om rechtzinnig te zijn moeten wij bekennen dat de geestdrift bij 't meerendeel beneden zero staat. Met de beste inzichten der wereld heeft men allerlei uitzonderingen voorzien in de wet; maar de toepassing daarvan verwekt, niet zonder reden, allerlei klachten en beknibbelingen. Alle menschelijke instellingen zijn onvolmaakt, maar in de legerzaken bijzonderlijk schijnen vriendschap, aanbeveling, voorspraak en bescherming eene overgroote rol te spelen. Velen klagen openlijk dat er daar veel willekeurigheid en veel onrechtveerdigheid heerscht.
October werd gekenmerkt door droevige gebeurtenissen in Roumenië. Onze nieuwe vrienden van wien velen groote dingen verwacht hadden, werden achteruitgedreven. De Duitschers met hunne bondgenooten vielen in Roumenië, al 't Noorden door de bergpassen der Carpatten, en al 't Zuiden door Dobroudja. Dat heeft eens te meer aan iedereen doen zien, en aan zoo velen, die het vergeten hadden, herinnerd dat wij nog verre zijn van de Duitschers meester te zijn. Dat heeft natuurlijk het betrouwen van het volk en van de soldaten vele doen zinken. Iedereen begint nu te zien dat er nog in de verste verte geen voorteekens van vrede te bespeuren zijn.
Rond einde October liet generaal Andringa mij weten dat de
| |
| |
fransche soldaten een kelk ontdekt hadden in Nieuwpoort; en vroeg mij of het geen der onze was. Ik ben gaan zien en heb bevonden dat die kelk aan onzen notaris, heer Albert Stroom, moest toebehooren, aangezien het opschrift luidde dat hij geschonken was door Mr en MmeMathieu aan Z.E. Heer Stroom, deken van Thourout, ter gelegenheid van zijn priesterlijken en decanalen jubilé. 't Slechtste daarin is, dat, zooals wij vernamen van Mr Hellebuyck, schoonbroeder van Mr Stroom, dat er bij dien kelk overgroote weerden, gansche fortuinen, zei hij, verborgen waren. Wat er daar al van geworden is, weten wij tot nu toe nog niet.
| |
November.
In het begin van November kwam hier het nieuws toe dat op 28 October rond twee ure van de nacht eene vreeselijke ontploffing ontstaan was in eene alcoolfabriek te Tourrignez in Vrankrijk. Onder de menigvuldige slachtoffers bevonden zich 2 Nieuwpoortnaars, te weten: David Bouckenaere-Serlez, vader van vijf kleine kinders die op den slag dood bleef; en dan Arthur Vandenbussche, man van de jonge Germaine Vandevelde en vader van een klein kind, die verbrand werd aan linker oog en linker knie en die daarbij den rechter schouder gebroken werd.
Sedert het begin van dit jaar, ten minste sedert Februarij, hadden wij hier geen Duitsche vliegers meer geware geweest. Velen begonnen reeds te peizen dat wij er voor goed van verlost waren; maar onverwachts hebben zij weerom teeken van leven gegeven op Woensdag 15 November, feestdag des Konings, rond 5½ ure 's morgens. Dicht bij de villa, bewoond door de koninklijke familie, lieten zij eenige bommen vallen op de barakkementen daar opgericht voor de gendramen die de koninklijke familie dag en nacht moeten bewaken.
Men zegt dat er drie gendarmen dood zijn en eenige gekwetst.
Dienzelfden morgen werden er eenige bommen geworpen op de omstreken van Veurne.
| |
| |
't Was nu ook al veel maanden dat Veurne gerust gelaten werd door de Duitschers. Stillekens aan waren veel Veurnaars bij het naderen van den winter naar hun steedje weergekeerd, meenende er rustig den winter te kunnen overbrengen. Mr de Deken, die eerst gevlucht was naar Bergues in Vrankrijk, rond het einde van October 1914 en die naderhand zich was komen vestigen te Bulscamp, eerst bij den E.H. onderpastoor en daarna in het klooster, was ook in het begin van November weergekeerd naar zijn decanaal huis te Veurne dat nu sedert meer dan twee jaar opengehouden wordt door twee slotzusters van Arme Claren.
Hij meende dat alle gevaar nu voorbij was en bevond zich overgelukkig weerom in zijn ouden t'huis te zijn, waar hij verhoopte stillekens uit te winteren. En zie, nauwelijks was hij tweedrie dagen in Veurne of al met eens op Vrijdag 17 November, rond 11 ure van den voormidag, begonnen de Duitschers Veurne te besproeien met obussen van groot caliber. Die beschieting duurde tot rond drie ure van den namiddag en was buitengewoon geweldig. De Veurnaars waren verschrikt en vergruwd en velen vluchtten de stad uit. Onder hen bevond zich ook de Z.E. Heer deken die tusschen twee bombardementen de stad ontvlucht is en weergekeerd naar Bulscamp waar hij vast besluit genomen heeft van geheel den winter naar Veurne niet meer weder te keeren; en misschien, zeggen sommigen, verder op in Vrankrijk te gaan. Er is veel schade te Veurne, maar betrekkelijk weinig dooden en gekwetsten. Het collegie, onder andere, heeft twee obussen gekregen. De Annuntiaten hebben er een gekregen die veel schade gedaan heeft; de Louvencourts hebben er ook eenen gehad die den helft van het klooster neergedonderd heeft. Een zeker getal inwoners hebben de stad verlaten, maar het meestendeel zijn gebleven en zullen nog zien of de Duitschers maar ne keer op-en-weg zullen schieten, uit vraak over de schade hun aangedaan door onze vliegers, of wel indien zij zullen voortschieten en toonen dat zij het arm steedjen stelselmatig willen vernielen.
Rond 21 November kwam hier het nieuws toe dat de bondge- | |
| |
nooten de stad Monastir ingenomen hebben in 't Zuiden van Servië. Men was tevreden; maar er was daarom niet de minste geestdrift. Immers is men te veel bekommerd met het ongelukkig Roumenië waar het voor het oogenblik heel schuw zit.
Op 21 November, rond 9.05 ure 's avonds, stierf in zijn paleis van Schoenbrunn Keizer Frans Joseph. Die dood volgens het schijnt maakt nogal grooten indruk in Oostenrijk, waar de keizer, zoo men zegt, nogal wel gezien was. Zij laat Berlijn en Duitschland nogal onverschillig en zij verwekt in de nieuwsbladeren der verbondene landen nog al ongunstige en zelfs vijandige besprekingen over het leven van den keizer en over de rol welke hij in de wereld gespeeld heeft.
Rond het einde van November kwam hier nog het nieuws toe van het ontslag van von Jagow, Duitschen minister van buitenlandsche zaken; het nieuws van den val van Craïova, hoofdstad van Valachie, alsook van de bezetting van een goed derde van het Roumeensche grondgebied; het nieuws van de voedingscrisis in Engeland en in Vrankrijk, waar besloten is het pasteigebak zoo goed als af te schaffen; twee dagen in de week de beenhouwerijen te sluiten en den verkoop van klontjessuiker te verbieden. Dit alles, voor ons Belgen, nog beheerscht door het droevig nieuws van de ontvoeringen van honderd duizenden onzer landgenooten, uit België naar Duitschland. Al die gebeurtenissen, alhoewel zoo belangrijk ieder op haar eigen en die zoo al op eens schier te samen voorgevallen zijn en die, over eenige maanden, veel opschudding zouden verwekt hebben, laten het volk nu min of meer onverschillig. De menschen, op den duur, worden lijk verhard in het lijden; en ook men gevoelt dat al die gebeurtenissen maar weinig invloed zullen hebben op den gang en op den einduitval van dezen onmenschelijken oorlog.
De E.H. onderpastoor Dewulf, die onder de nieuwe miliciewet valt en dien men niet beter vroeg dan te mogen vrijstellen, heeft geen woord willen spreken, noch geen enkelen stap willen doen om vrijstelling te bekomen. Hij is dan goedgekeurd geweest voor den dienst en in de 3de afdeeling geplaatst geweest.
| |
| |
| |
December.
Op Zondag 3 December verscheen in de ‘XXe Siècle’, onder deze woorden: ‘Un cri d'alarme’, een hoofdartikel zoogezeid geschreven door een katholiek officier en gericht tegen de Vlaamschgezinde aalmoezeniers van het leger. Dit artikel dat natuurlijk veel gedruisch gemaakt heeft, wordt hevig gesproken voor en tegen. Het komt natuurlijk eene katholieke gazet niet toe van opentlijk de Vlaamsche katholieke aalmoezeniers van het leger aan te randen. In eene vergadering van aalmoezeniers onmiddellijk daarna in de Panne bijeen geroepen, stelde Mgr. Marinis, opperaaalmoezenier alles op zijn plaats. ‘Ik ben uw overheid’, zegde hij, ‘ik ben verantwoordelijk voor u; en zoo lang ik u niet zeg dat gij kwalijk doet, doet maar gerust voort zooals gij pleegt, zonder u om de nieuwsbladeren te bekommeren’. Men moet nogtans bekennen dat de aanranding goedgekeurd werd niet alleen door anticlericalen, maar zelfs door vele katholieken. Mannen die nog willen aanzien zijn voor verstandig en gezapig zeiden mij: ‘oui, il a de bons aumoniers, mais la plupart avec leur marque de parvenus et leur absence de tact et de bonnes manières sont vraiment insupportables’.
't Is spijtig om zeggen, maar men moet getuigen dat de aalmoezeniers in 't algemeen noch de burgers, noch de soldaten met hen schijnen te hebben. En dat komt, meen ik, omdat er nevens deze die waarlijk de vaders van hunne soldaten zijn en altijd gereed zijn met den porte-monnaie en volksgeliefd zijn, er te veel andere zijn, die maar schijnen aalmoezenier te zijn om te pronken lijk de officiers en den mooien man uit te hangen. Zij komen op fijn uitgedoscht, de borst vooruit, de kop in de lucht en eene groote pluim op den hoed. Men zou zeggen dat keizers kat hun nicht is. Zij doen luidop uitspraak over alle moeilijke zaken, willen het al best weten, beknibbelen alle parochiale geestelijkheid en zien met zekere minachting en zeker medelijden neder op alle nog soutanedragende priesters. Ik geloof in den grond en velen zijn van mijn gedacht - zelfs onder belanghebbenden - dat de
| |
| |
aalmoezeniers daargaans veel te vet betaald worden. Wij hebben er tegen gekomen die boven de 10.000 fr. 's jaars trokken en die klapten - 't was ne wale - ‘de briser comme verre’, al die van hun gedacht niet wilden zijn. 't Is lang ten anderen dat men gezeid heeft dat het geld eene kwade beest is. - Met die duizende franken op zak waaraan zij niet gewend zijn, nemen zij het hoog op, meenen dat zij moeten paradeeren lijk en met de officieren om zich te doen gelden, en vergeten hunne jongens.
Daags na dat het geruchtmakend artikel verschenen was in de ‘XXe Siècle’, zeide ik aan een mijner neven sedert maanden aan het front: Jongen, hoe stelt gij het nog met uwen aalmoezenier? - Nonkel, antwoordde hij beschaamd weg, ik moet het zeggen lijk of het is, maar ik ken nog onzen aalmoezenier niet!
Met het einde van October en begin November kwam ons allertreurigst nieuws uit Roumenië! 't Was de doodstrijd van dat arme volk, bekroond door den val van Bouckarest. Buitengewoon terneerdrukkend voor de verbondenen was de verplettering van Roumenië. Men had zooveel verwacht van de bijtreding van Roumenië; en zie, alles was in rook vergaan. Daarbij de verbondenen konden niets meer op het Westfront. Rusland, Vrankrijk en Engeland veranderden van ministerie; er was ten allen kante misnoegen en moedeloosheid.
Te midden van dien droeven toestand, rond 15 December, doet de keizer al met eens en onverwachts, plechtige voorstellen doen aan de verbondenen om over den vrede te onderhandelen. Geheel de wereld stond over einde. Wat zou er nu gebeuren?
Twee dagen nadien behaalden de Franschen, te Verdun, onverwachts eene groote zegepraal, drongen ver in de Duitsche rangen, heroverden al wat zij sedert een jaar verloren hadden en mieken rond de 10.000 krijgsgevangenen. De eene verrassende gebeurtenis verwacht de andere niet.
Ondertusschen, de volkeren hunkeren angstig achter het antwoord der verbondenen aan de Duitsche voorstellen en bijzonderlijk achter het antwoord van Lloyd George, die ziekelijk is, maar belooft van dinsdag aanstaande te antwoorden. Men ge- | |
| |
voelt dat er groote dingen op handen zijn en dat er op korte dagen over het lot en de toekomst der wereld zal beslist worden.
De soldaten en het minder volk in 't algemeen twijfelen niet het minste meer aan den aanstaanden vrede; maar de hoogere klassen zijn algemeen van gevoelen dat het voorstel van Duitschland met minachting zal verworpen worden.
Op Dinsdag 19 December heeft Lloyd George geantwoord en verklaard dat er met Duitschland van geen vredesonderhandelingen kan spraak zijn, zoo lang Duitschland geen herstelling wilde geven, geen restitutie doen en geen waarborgen wilde schenken. Wil Duitschland voorstellen doen in dien zin, zegde hij, wij zijn bereid het te aanhooren.
't Is dus, zooals te voorzien was, de voortzetting van den onmenschelijken oorlog, het doodvonnis van millioenen jongelingen, een nieuw en vreeslijk bloedbad voor Europa, de uitputting van alle landen, een strijd op leven en dood, zonder genade van beide kanten.
Maar had het antwoord anders geweest, wij zouden ons aan de galg geteekend hebben; en Duitschland, spijts al zijne onrechtveerdigheden, zou gezegepraald hebben.
En zie, terwijl voor iedereen de hoop op aanstaanden vrede voor lange verloren scheen, eene nieuwe verrassing komt ons van Amerika. Wilson, voorzitter der Vereenigde Staten, laat weten aan al de oorlogsvoerenden dat hij vreest van ook in den strijd medegetrokken te worden en dat hij daarom vraagt dat beide kanten hem zoo spoedig mogelijk zouden doen kennen: leurs buts de guerre.
Nog eens staat geheel de wereld over einde en elk vraagt zich af: wat is er nu op handen?
Duitschland heeft onmiddellijk naar Amerika eene kleine antwoorde gezonden; maar 't was eene antwoorde nevens de vraag en waarin zij verklaarde dat zij reeds gevraagd hadden aan de verbondenen om vredesonderhandelingen aan te knopen..
Zoo eindigde het jaar 1916 onder een algemeen gevoelen van ongemakkelijkheid, van halve hoop bij de eenen, van halve vrees bij de anderen, van mistrouwen bij velen.
| |
| |
| |
Overzicht van 1916.
1916 was een mengelmoes van groote vrees, groote verwachtingen en bittere teleurstellingen. Verdun waar de Duitschers verschillige keeren op het punt stonden van door te breken; het offensief van Roussiloff met zijne 400.000 krijgsgevangenen dat zooveel beloofde en al met eens stopgezet werd; het offensief van de Franschen en de Engelschen aan de Somme, zoo prachtig begonnen en deerlijk geeindigd; de bijtreding van Roumenië; zijn verrassenden vooruitgang in Oostenrijk tot op 80 kilometers en daarna, al met eens, zijn even rappen achteruitgang met de verplettering van het Roumeensch leger en verovering van heel het land door de Duitschers; dat alles deed onophoudelijk de bondgenooten beurtelings overgaan van hoop tot vrees en van vrees tot hoop, om nogmaals te herbeginnen, zoodat het volk schier niet meer wist waaraan zich houden.
Na omtrent 2½ jaar oorlog zijn de Duitschers overwinnaars te lande. Zij bezitten omtrent geheel België, een groot deel van Rusland, alsook Montenegro, Servië en Roumenië. Van eenen anderen kant hebben wij hunne Coloniën en bezitten het meesterschap der zee; meesterschap dat nogtans de laatste jaren in gevaar gebracht werd door de onderzeeërs. Men zegt ook dat Duitschland regelrecht naar den hongersnood gaat. 't Is reeds twee jaar dat zulks nu en dan gezeid wordt; maar 't schijnt dat het dezen keer waarlijk zou meening zijn; en dat het daar de grootste reden is waarom de keizer zoo geern over vrede zou onderhandelen.
Voor den oogenblik al het belang van de wereld gaat naar den duikbooten oorlog, den hongersnood in Duitschland; naar Hindenburg en zijn geweld; naar Nivelle, opvolger van Joffre en naar Lloyd George, opvolger van Asquith. Zullen al die zaken en personen geven wat men er van vreest of verwacht? Laat ons hopen dat de eerste maanden het zullen uitwijzen en wel ten onzen voordeele. Immers achter al de opofferingen die wij onder opzicht van personen en geld gedaan hebben, het ware eene af- | |
| |
grijzelijke zaak moesten wij eindigen met duim te leggen voor de Duitschers. En nogtans al is het dat men het niet luide mag zeggen, zonder gevaar te loopen van voor slechten vaderlander uitgescholden te worden, mij dunkt toch van langs om meer dat de verplettering van Duitschland tot de zoete droomen behoort.
Geheel de wereld snakt achter vrede, maar elk wil vrede op zijne mode, elk wil een zegepralende vrede en alzoo kan er geen vrede komen. Men zal dan voort vechten voor het meesterschap; maar 't is wel te vreezen dat men na nog veel bloedstortens zal moeten eindigen met van beide kanten toe te geven en overeen te komen.
Sedert meer dan twee jaar is en blijft de Panne de hoofdstad van vrijgebleven België. Hier wonen H.H.M.M. de Koning en de Koningin, Villa Maskens; hier komen onophoudelijk de ministers weg en weder, en hebben er in huur prachtige kamers ter hunner uitsluitelijke beschikking. Hier wonen Mr Janssens de Bisthoven en generaal Andringa, burgerlijke en militaire gouverneurs van West-Vlaanderen; hier zetelen 't vredegerecht van Nieuwpoort en Veurne, alsook de rechtbank van eersten aanleg uit Veurne, mitsgaders de militaire rechtbank. Hier is de nationale bank uit Veurne; hier is het overgroot krijgshospitaal van den Oceaan, met verre boven de duizend bedden. Hier verblijven eene menigte generalen en andere hooge krijgsoverheden; hier zijn allerlei bureelen van état-majors; hier vindt men den heer Fuchs, gewezen gouverneur van Congo, alsook generaal Franz, die binst den oorlog militaire gouverneur van Henegouwen benoemd werd. Hier woont Mgr. Marinis, algemeen overste van de krijgsaalmoesniers en met hem eene menigte andere aalmoesniers. En daarnevens eene ontelbare menigte van soldaten van alle wapens die hier de eene na de andere op rustverblijf komen.
Het leven wordt hier van langs om moeilijker en lastiger. Levensmiddelen en stoffen worden van langs om raarder en duurder. Er geraakt, stillekens aan, schaarschheid aan alles. Men begint moeilijk aan kolen, aardappelen en zelfs aan brood te geraken. Men moet gewoon kalant zijn van den verkooper of men
| |
| |
krijgt het niet. Wij schijnen waarlijk een tijdstip van ontberingen, van gedwongen versterving en van lijden te gemoet te gaan. Nogtans de menschen klagen niet te veel. De staat immers doet al wat hij kan om de bevolking ter hulp te komen. Hij is waarlijk de voorzienigheid die voor alles zorgt. Wij leven om zoo te zeggen in volle staatssocialismus.
In de Panne, op Coxyde, te Veurne en op veel andere plaatsen zijn werkhuizen opgericht waar ontelbare vrouwen en jonge dochters naaien, wasschen en strijken voor het leger en door den staat rijkelijk betaald worden. Hospitalen zijn opgericht, waar al de zieken die het begeeren, onvergeld aanveerd, bezorgd en opgepast worden; moederhuizen zijn opgericht voor de vrouwen en voor de jonge dochters, zoo talrijk, helaas, die in het kraambed moeten komen en die als hun tijd gekomen is, in auto afgehaald en wedergebracht worden en daar lange weken mogen verblijven, al op de kosten van den staat.
De kinders worden bij duizenden en duizenden in allerlei scholen geplaatst hier en op den vreemde en daar onderwezen, gekleed en gevoed zonder dat het een cent moet kosten aan de ouders.
Al de ouderlingen van vrij gebleven België, die het begeeren, worden hier in den repos St-Elisabeth geplaatst, waar zij gekleed en gereed en dagelijks door den doctor bezocht worden, eene burgerlijke tafel genieten, met alle dage hun versch vleesch en hun bier, nogmaals al ten koste van het staatsbestuur.
Eindelijk, binst de wintermaanden wordt er aan de vluchtelingen die het schijnen noodig te hebben, vluchtelingsgeld uitgedeeld, beloopende tot 1.25 fr. per hoofd en per dag. Het eerste jaar hebben verschillige priesters zich aangeboden om dat geld te trekken.
De staat heeft dan in alle noodwendigheden trachten te voorzien en dat maakt dat er spijts de levensduurte maar weinig geklaagd wordt. Algelijk allen hebben er van tot over 't hoofd en het hangt hun de keelgaten uit.
Met het begin van den oorlog was alles als ontredderd. De
| |
| |
vluchtelingen waren als uit de lucht gevallen; ze liepen verloren, ze wisten niet of ze nog verder gingen moeten vluchten of als ze al gauwe gingen mogen wederkeeren. Ze wisten niet wat aangegaan en leefden in armoede hunne gespaarde centjes op. Maar stillekens aan kwam er wat order in dien warboel: de eene trokken naar Vrankrijk of naar Engeland; andere zochten werk ter plaatse, andere nog ondernamen een klein handelken, en tegenwoordig is ieder weer in zijne doening en leeft alsof het nog lang alzoo zou moeten gaan. Het meestendeel geraken aan de knorre en spant het soms wat, bah, zeggen ze, 't is oorloge.
In 't begin van den oorlog hoorde men nooit geen bannen meer roepen in de kerk. Trouwen, binst den oorlog, dat zou alsdan aanzien geweest zijn als eene soort heiligschenderij. Maar zulke dingen kunnen niet lang tegengehouden worden. Welhaast waren er die het weerom risschierden; en nu trouwt men meer dan ooit. Officieren, soldaten en bijzonderlijk gendarmen willen al een vrouwtjen hebben. 't Is nu waarlijk de gulden tijd voor trouwzieke meisjes, en menige jonge dochter die reeds buiten de jaren was en het opgegeven had, heeft zich nog laten bekoren en heeft op een late nog het huwelijksbootjen ingestapt met eenen fermen kakhi.
Een wonderbaar dingen dat is dat de oorlog die zoo straf begint te wegen op de burgerlijke bevolking, integendeel zoo weinig schijnt te wegen op de soldaten die nogtans de hitte en den last van den dag te dragen hebben en daarbij hun leven moeten verpanden. Terwijl de burgers het hoofd beginnen te laten hangen, de soldaten blijven altijd levendig en vlijtig. 't Gebeurt wel als ze ne keer lastig werk moeten doen of lastige oefeningen hebben, of achter eenige weken rust weerom naar de loopgrachten moeten dat ze ne keer zouden knoteren en klagen en bedreigen; maar ze slachten van de jongens: 't is lichte vergeten en z'hebben seffens weerom leute met nen niemendalle.
't Gebeurt ook wel dat men hier en daar een tegenkomt die wat moedeloos is, die vindt dat het niet zal gaan, dat er nooit geen doen aan is, dat wij de Duitschers nooit meester gaan kun- | |
| |
nen, enz. Maar dat zijn uitzonderingen. In 't algemeen zijn de soldaten moedig en vol betrouwen. Zij zijn overtuigd, ten vollen overtuigd van den eindzegepraal; en die er zou durven aan twijfelen is hun vriend niet. Er is een oneindig verschil tusschen ons tegenwoordig leger en het slordig leger dat wij door Nieuwpoort zagen trakelen bij de vlucht van Antwerpen. Onze soldaten zijn nu nette, flinke gezonde kerels vol leven en vol vuur; en alswanneer zij met muziek of claroenen aan 't hoofd, in rang en op stap, door de Panne voorbij gaan, gehuld in hunne groote jassen met de lederen leerzen rond de beenen, den helm met leeuwénkop boven de blozende kaken en de tintelende oogen, het geweer op den schouder en den dreunenden stap, dan gevoelt men dat wij kloekmoedige en manhaftige vaderlandsverdigers hebben. Jammer dat de onverschilligheid in zaken van Godsdienst en de zedeloosheid zoo veel verwoestingen aanrichten onder die dappere jongens.
Verre weg het beste deel van ons leger is, volgens mij, het corps der brancardiers; of, zoo zij zich zelf somtijds noemen om te lachen: la brancarderie nationale. Daar vindt men jonge priesters, seminaristen, kloosterlingen en novitiën van allerlei orders, broeders en ook onderwijzers. Ze zijn doorgaans al mannen van deugd, van geleerdheid, van zelfopoffering. Ook, meer dan gelijk wie in het leger, genieten zij de achting, de genegenheid en het betrouwen der soldaten. En wat de overheden betreft, niet alleen caporaals en sergenten, maar ook veel officieren hebben voor de brancardiers of berriedragers een zeker ontzag, eene zekere vrees omdat zij gevoelen dat die jonge mannen, al is het dat zij als soldaat hunne onderdanen zijn, hen toch onder opzicht van geleerdheid en zedelijke weerde verre te boven gaan.
Terwijl de andere bisdommen eene menigte van brancardiers geleverd hebben, heeft het seminarie van Brugge, ten gevolge van zekere omstandigheden, er maar geheel weinig geleverd. Opmerkensweerdig is het dat de directeur van het seminarie, Mr Legrand, heeft moeten optrekken.
Wij hebben bestatigd dat de jonge priesters, seminaristen en
| |
| |
kloosterlingen uit het bisdom Brugge doorgaans de beste, de deftigste, de ernstigste, de stilste, de godvruchtigste waren. Maar van een anderen kant deze uit de andere bisdommen zijn doorgaans welgemanierder, zij zijn opender en franker om te klappen en schijnen meer ontwikkeld op het gebied van kunst en letterkunde. Dit geldt bijzonderlijk voor muziek. Meest al de seminaristen en kloosterlingen uit andere bisdommen zijn de piano meester, staan sterk in het nieuw kerkmuziek, kennen ontelbare liederen en zingen lijk lijsters; terwijl er onder de Brugsche nauwelijks hier en daar een is die wat op de piano kan tokkelen en weinig of geen ervaren zangers. Dit verschil heeft ons waarlijk geslegen en er zou onder dit opzicht veel vooruitgang kunnen gedaan worden.
Sedert eenigen tijd bemerkt men eene nieuwe wending in de gedachten van sommige Nieuwpoortnaars. Tot nu toe was het altijd van wederkeeren naar Nieuwpoort, met de eerste gelegenheid. Vandage Nieuwpoort open, vandage zijn wij er; zoo zeiden zij allen. Maar stillekens aan komt men er van langs om meer tegen die zeggen: Wat zouden wij gaan doen naar Nieuwpoort, naar dien steenhoop? Als Nieuwpoort open komt gaan wij er zoo spoedig mogelijk eens naartoe gaan uit nieuwsgierigheid; om te zien hoe het daar al gesteld is en of er niets meer te redden valt; maar dan komen wij zeere weder naar hier en gaan er wachten tot dat het weerom goed zit te Nieuwpoort. Andere zeggen: Waarom naar Nieuwpoort weder keeren? Om er armoede te lijden zeker? Neen; wij zullen gaan waar dat er huizen en menschen zijn en waar er een bestaan is. Er zijn zelfs reeds Nieuwpoortnaars en landbouwers uit het omliggende wier gronden sedert 2½ jaren onder het zoutwater liggen en bijgevolg waarschijnlijk voor lang onvruchtbaar zullen zijn, die hofsteden gepacht hebben in Vrankrijk; die het daar geheel wel stellen en er waarschijnlijk zullen blijven.
Deze die van het begin af naar Vrankrijk en Engeland getrokken zijn stellen het er voort tamelijk goed. In het eerste waren zij daar uit hun lood geslegen; zij vonden geen werk dat
| |
| |
hun pastte en verveelden zich. Maar stillekens aan hebben zij zich gevoegd volgens de omstandigheden en allerlei werken aangegaan die zij te voren niet kenden. Sommige, in 't zuiden van Vrankrijk, werken in de wijngaarden; andere lossen schepen in den Havre; andere varen en werken voor de handelsvereeniging van Nieuwpoort; andere bevinden zich in de nieuwe fabriek van Mr Deswarte, bij Parijs. Andere nog werken in de statiën, scheepstimmerwerven, munitiefabrieken, enz. De vrouwspersonen zelf hebben zich ten deuge gesteld en allerlei ongewone werken aangegaan.
Niettegenstaande al het geld dat zij op het vreemde winnen, deze die van het begin af hun vaderland verlaten hebben, spreken niet van weg te blijven en zeggen niet: wat zouden wij gaan doen naar Nieuwpoort? Neen, België en Nieuwpoort wederzien is hun vurigste verlangen. Sommigen hebben er zelfs de landziekte van.
Met dezen langen, stilliggenden oorlog, hebben op den duur de menschen van dezelfde streek en van het zelfde gedacht malkander gezocht en zoo zijn er stillekens aan allerlei vergaderingen en bonden ontstaan.
Eenige priesters en eenige vurige katholieken komen alle zondage, achter de hoogmis, bijeen in de pastorie van de Panne. Eenige Nieuwpoortnaars vergaderen alle weke den eenen of den anderen avond op St-Idesbald om er de belangen en de toekomst hunner stad te bespreken. Al de jonge dochters die voor den oorlog ievers congreganiste waren, worden alle maande uitgenoodigd naar eene bijeenkomst in de kerk van de Panne. De vrijmetselaars ook hebben hunne vergaderingen en vinden malkander alle veertien dagen in de villa Donny, bewoond door Mr Deswarte. Sedert zijn vertrek naar Parijs komen zij nu bijeen in eene villa gelegen dicht bij de zee. Daarnevens zijn menigvuldige bijzondere vergaderingen ontstaan waar vrienden en kennissen regelmatig bijeen komen om onder het rooken eener pijp malkander het nieuws uit België mede te deelen en de tijdsomstandigheden te bespreken.
| |
| |
Maar dit is bijzonderlijk het geval voor het leger. Daar vindt men ontelbare vergaderingen en maatschappijen: vergaderingen van soldaten uit dezelfde stad of hetzelfde geweste; vergaderingen van hoogstudenten of van studenten uit hetzelfde collegie; vergadering van Walen en Vlaamschgezinden; tooneelgilden, choralen, of koorzangers; footbalspelers en kleine handbalspelers; kunstkringen, studiebonden, sprekersbonden, leeszalen met schoone bibliotheken, scholen waar les gegeven wordt door brancardiers, aalmoezeniers, officieren, bekwame vakmannen, enz. De kunstenaars van 't leger, graveerders, teekenaars, schilders, metaalbewerkers, enz. hebben zich onder het oorlogsleven met hunne kunst bezig gehouden en allerlei kunstwerken voortgebracht, voor dewelke tentoonstellingen geopend werden en waar de werken onzer jongens grootelijks bewonderd en zelfs duur verkocht werden.
Sommige vergaderingen op de vuurlijn hadden zelfs hun klein gazetje, zooals de Iseghemnaar, de Rousselaarnaarski, enz.
Eene vraag die dikwijls opgeworpen wordt is deze: zal de oorlog goed of kwaad doen aan België, zoowel onder stoffelijk als onder geestelijk opzicht?
1. Onder stoffelijk opzicht. Met het begin van den oorlog waren er velen die van gedacht waren dat België wel wat ging te lijden hebben van den oorlog, maar dat het na den oorlog een tijdstip van bloei en van voorspoed ging beleven zooals het er nooit geen gekend had. Nu nog, spijts al de rampen die over België gekomen zijn, blijven sommige van die mannen van gedacht dat in korten tijd alles zal hersteld en vergeten zijn, en dat België, dank aan de rijke vergoedingen die hem zullen toegekend worden, dank ook aan den steun en de bescherming der bondgenooten, op het gebied van koophandel en nijverheid eene tot nu toe nooit gekende uitbreiding zal nemen.
Anderen, op het zicht van de schrikkelijke puinen die ons vaderland bedekken; op het zicht van de vernieling in onze nijverheidsgestichten, havens, bruggen en wegen; op het zicht van de uitbuitingen en onbetaalbare oorlogschattingen aan ons land
| |
| |
opgeleid; op het zicht der uitvoeringen uit België van alle metalen grondstoffen en winstgevende zaken, zoo onder opzicht van nijverheid als van landbouw; op het zicht van de vraakroepende uithongering en wegvoering van ons arm volk, zijn van een ander gedacht. Neen, zeggen zij, de slag is te wreed, de wonde is te diep; België is in het herte getroffen, en na den oorlog zal het, een arm uitgeput land zijn. Het zal zich moeilijk en lastig weer opwerken; en het zal veel en lange jaren duren eer dat België nog eens wordt hetgene het was.
2. Onder geestelijk opzicht. Sommige zijn van gedacht dat de Godsdienst zal winnen bij den oorlog. Zekerlijk, zeggen zij, sommige gedachten zullen veranderd zijn. Zaken die men achtte zal men niet meer achten; en zaken die men niet achtte zal men grootelijks achten. Sommige deugden, tot nu toe, op den voorgrond, zullen voortaan op den achtergrond gesteld worden en vice versa. Alles ingezien, de Godsdienst zal er ernstiger en zuiverden uitkomen. In bezet België, beweren zij, wordt er meer gebeden en christelijker geleden dan te voren. De bewonderensweerdige houding van den heldhaftigen Cardinaal Mercier, van de bisschoppen en van ontelbare priesters, heeft veel vooroordeelen doen vallen, veel oude vijanden met de kerk verzoend en bij gansch het volk veel eerbied en veel dankbaarheid verwekt voor de geestelijkheid en met een voor den godsdienst.
De kerken zijn het laatste toevluchtsoord geworden van de vaderlandsliefde; en veel menschen die er den weg van ontleerd hadden, keerden er nu weder.
Anderen, voortgaande op hetgeen er hier gebeurt in vrij België en ziende hoeveel er zijn ten allen kante die gebed en zondagmis en Paaschplicht en alles opgeven om zich tot over 't hoofd in 't bederf te werpen, zijn van gedacht dat indien het in bezet België niet veel beter gaat dan hier, dat Godsdienst en zeden eenen doodelijken knak zullen hebben en dat men bij de stoffelijke ook de zedelijke puinen zal moeten betreuren.
Velen nogtans zijn van gedacht dat evenals een ongeweerte de verderfelijke gassen en slechte kiemen weg maait, zoo ook de oor- | |
| |
log de godsdienstige en zedelijke luchtgesteltenis van België zal gezuiverd hebben. Het ongeluk, het gevaar, het lijden zullen de menschen nader bij God gebracht hebben. De oorlog met zijne schrikkelijke verwoestingen zal aan de menschen de vergankelijkheid der tijdelijke goederen getoond hebben en de verkleefdheid aan die goederen verminderd hebben.
Er zal beternis komen in de gedachtenstroomingen der hoogere kringen. Het materialismus dat overal doorgedrongen was, zoodanig dat men schier niets anders meer najoeg dan geld en vermaak, zal plaats maken voor meer idealismus. De oorlog zal getoond hebben dat er onstoffelijke zaken zijn die men mag en moet beminnen, betrachten, verdedigen boven alle stoffelijke zaken, zelfs boven het leven. De begrippen van eer, van recht, van rechtveerdigheid, te voren, schier uitgeroeid, zijn nu met den oorlog meer in bloei gekomen.
Iets waarover het allen ééns zijn, dat is dat er na den oorlog meer broederlijkheid zal bestaan onder de Belgen. Samen geleden en gestreden hebbende voor 't zelfde land, zullen zij malkander meer achten en beminnen. Ze zullen verdraagzamer zijn. De politieke twisten zullen in hevigheid verliezen. De enggeestigheid zal verminderen. In politiek zal men meer de algemeene belangen dan de persoonlijke inzien; en zelfs met andersdenkenden zal men over algemeene belangen kunnen spreken. Door meerdere menschelijke verdraagzaamheid, zal, na den oorlog, meer menschelijke vriendschap en blijheid het land binnentreden.
|
|