- Maar de kleine gaapte verbluft die vreemde vent aan en vroeg na 'n lange wijle hakkelend:
- W... zeg... je, menere?
- Kom mee, zei Van Riebeeck, goedig.
De kleine porde aan zijn kortewagen doch die was erg zwaar.
- Wacht, ik zal hem 'n eind meevoeren!
Van Riebeeck knikte even naar Stiena en zei iets op de jongen doelend, al lachend. Toen nam hij de kortewagen op en stak hem voort; de jongen liep nevens hem.
Stiena had niets verstaan van wat hij zei, ze staarde hem met wijde ogen verbluft aan en wist geen enkel gebaar te maken van verstomming. Ze keek hem zich verwijderen, toen trok ze heftig binnen en sloeg de deur dicht een en al verbitterd, terwijl allerlei gedachten haar bestormden. Wat had hij gezegd? Wat moest hij van haar hebben? Zo'n vreemde kerel! die heiden!
Maar dit was de eigenlike oorzaak niet van haar woede, die lag elders. Het was alsof ze een smadende kaakslag ontvangen had in volle gezicht. Ze wilde het zich niet bekennen maar het kwam telkens weer als een nijpende vroeging en verfde haar kaken rood. Zij had de