| |
| |
| |
XII.
Berta kreeg ineens 't gedacht weer buiten te blijven want moeder had binst de achternoen gezegd dat ze zeker dat vrijen niet gaarne zag en dat ze wel deed van binnen te komen, ze zou nu bij Trientje's moeder gaan en die bijeenkomsten voortaan beletten.
Dus Berta zou alleen opgesloten moeten binnen blijven. Dit had heur zoo hevig gepakt, dat vooruitzicht, dat ze nu buiten bleef. Trientje zat nevens heur lijk gewoonte. De vrouwen kwamen bijeen om over de kant te spreken, er had zich 'n nieuwe koopvrouw gevestigd die vooral in zijden flossen deed. Gusta werkte reeds voor heur, ze gaf meer dan de andere. Ze zouden er morgen naar toe gaan.
Trientje, die nog niet gesproken had, vertelde tegen Berta dat moeder kloeg omdat ze niet méer afwerkte. Heur vader die 'n tijd weggeweest was, was opnieuw in genade ontvangen, maar hij had geen werk, 't was 'n mond meer om te eten.
| |
| |
Nogtans werkte ze op patroon zoodat ze 't hoogste loon trok, wat kon ze meer doen dan werken? ze kon toch maar heur elle per dag afwerken, wat meer of minder.
Berta vroeg waarom heur ouders gescheiden waren geweest en Trientje haalde heur schouders op. Vader was 'n dronkaard en moeder 'n zage. Als moeder zaagde liep vader weg.
Berta was daarop in gedachten vervallen. Dat kwam heur ook alles niet wonderlik voor dat die wijven met hun venten niet overeenkwamen, ze waren alle zoo onaardig en onvriendelik, maar zij, Berta, was toch heel anders?
Er miek zich 'n gejaagdheid van heur meester om te weten. Reeds waren de kinders lang thuis van school, stilaan trokken de vrouwen een voor een binnen om hun avondbezigheid te verrichten, de meisjes van Suzanne kwamen thuis van de speldewerkschool. De zon was lang reeds bachten de huizen gezonken en de huizen hadden de koude kleurentooi van de avond.
En Berta wist niet hoe beginnen binst ze angstig lette op de tijd die verstreek. Toen vroeg ze eindelik aan Trientje:
- Dansen ze nu ook op de vischmarkt?
- Nu? vroeg Trientje, opschietend, neen, de zondag en de maandag maar.
- Ga je er nog soms?
- Zoo! verleden zondag ben ik geweest.
- 'k En zou niet meer durven gaan!
Trientje gaf geen antwoord. Een wijle bleven
| |
| |
ze zwijgen terwijl uit de verte Nette aan 't tieren was naar heur kinders. Toen viel er daar plots iets voor, dadelik liepen de kinders er naartoe en Nette kwam ook aangestormd, al de wijven liepen de huizen uit. Sofie kwam ook buiten en vroeg wat er gaande was en Amelietje riep: Nette's kleine ligt in de stuipen! Berta wilde ook lopen kijken maar moeder zei: blijft hier! ge moet dat niet zien! ze bleef zitten.
- Wat zijn dat stuipen? Heb je dat al gezien? vroeg Berta aan Trientje.
- Och ja, hij heeft dat nog. Hij ligt dan van zichzelven, beeft hard en spartelt, en ze smijten koud water op hem.
- Waarvan is dat?
- 'k Weet het niet!
Ze zwegen weer. Verder hield het gejoel aan, de kleine werd naar huis gedragen en de stoet volgde met veel geraas van gebabbel. Hier en daar kwamen vrouwen terug, stelden zich vóor hun deur te praten met de handen onder hun schorte, knikkend met 'n lang gezicht na rijpe overweging, die kinders van Nette hadden allen iets, 't meisje was doof.
Berta's boezem jaagde hevig, ze bukte zich diep met heur neus tegen 't kussen om 'n spelde de versteken en vroeg dan haastig, gejaagd:
- En Seppen, is die daar ook altijd?
- Waar? vroeg Trientje opschietend.
Na 'n poos, Berta weer:
- In die danszaal?
| |
| |
- A ja, in de danszaal! Och, wel neen! hij heeft immers geen lief?
- Maar hij kan daar een krijgen? vroeg Berta ademloos.
- Ja, als hij wil vechten, ze zouden wel z'n vest uitkloppen, of hij moest met 'n bendetje gaan.
- En hij gaat niet?
- Neen, ik zie hem daar nooit meer.
Berta was nu plots zeer blij, ze zou willen opspringen hebben en dansen. Zoo, hij ging daar niet meer, om heur kwam hij, alleen om heur. Hij was 'n verdoold schaap geweest maar nu was hij van z'n doling teruggekeerd. Ze voelde iets alsof hij eenig leed kon hebben daarover, alsof hij een opoffering gedaan had, heur docht nu was hij lijk zij toen ze heur geliefde spelen vaarwel moest zeggen omdat ze groot meisje werd. Hij deed dat voor heur en Ons Heere was dat te danken. Ze zou hem nu laten komen en zich vriendelik tonen voor hem, en zoo stilletjes aan zouden ze bijeenblijven.
Hij kwam. Ze voelde wel veel verlegenheid toen hij naderde, maar ze beantwoordde z'n goeie dag en keek hem even eens vluchtig aan. Z'n gezicht was door bedwongenheid wat vertrokken zoodat hij onzeker leek, heur herte klopte zeer hard. Langs z'n blauw-lijnwaden broek hingen z'n paddegrauwe, ongewasschen handen waarvan hij in de eene z'n pulle hield; z'n gezicht was in vegen, vuil.
Hij zag er wel moe uit en afgetobd, z'n oogen
| |
| |
waren half bedolven onder de toevallende schelen, z'n armen hingen krachteloos, uitgerokken van 't zware werk en hij was ineengedrongen, stond dra op éen been.
Ze kreeg 'n groot medelijden met hem en bood hem moeder's leege stoel aan. Hij bezag heur verwonderd en zette zich. Toen kreeg z'n gezicht 'n vriendelike plooi en hij zei: - je werkt altijd zoo neerstig, Bertatje!
Ze schudhoofde voortkletterend, en hij boog zich naar heur toe en bewonderde heur bloemen. Hij vond het alles zoo schoon en wonderlik. Hij keek ook naar heur handje en zei dat het zoo mollig was. Weer braken twee draadjes en hij raapte de boutjes op, gaf ze heur met 'n duw in 't handje, ze voorzichtig vasthoudend met duim en wijsvinger om de draadjes niet te bevuilen. Z'n hand beefde en zij, ze kon bijna de draadjes niet frubbelen.
Toen zwegen ze weer 'n tijdje! 't Werd langzaam donker, de avond was zoel. Over de lucht hing 'n weerschijn van rood en purper die ook weerkaatste in de ruiten, 'n roodachtig waas lei over alles. De mannen zaten stil hun pijp te roken, op hun stoelen achterovergeleund, met hun beenen slingerend, behaaglik achter 't gordijn van onregelmatig-dansende, blauwendige walm. In de huizen hoorde men 't gerucht van de bezige wijven, soms 't gekrijsch van 'n kind, soms 'n getier of 'n gekijf; gele schijnselen begonnen door de ruiten te boren.
| |
| |
Moeder was bij Nette binnengegaan en nog niet terug. Berta dacht aan heur, wrevelig, omdat ze niet begrijpen kon dat ze heur, Berta, van iets af wilde houden dat iedereen deed. In rappe vizioenen ging heur jeugd voorbij en alles wat ze binst had moeten derven, en nu kwam er iets als een opstand, als een gevoel dat 't niet verder meer kon. Ze nam andere meisjes ten voorbeeld, om zich aan-te-moedigen. Waarom wilde moeder heur beletten te vrijen?
Neen, nu kon 't niet meer. Dat werd iets verholens, die genegenheid. Ze was het reeds omdat zij alleen het wist, maar ook 't vrijen zou iets verholens worden omdat moeder het niet wilde. Ze zou hem zien alleen en hij zou heur in z'n armen nemen en heur kussen, en iedere maal zou ze zoo gelukkig zijn als nu; ze zouden nevens een zitten ieverst en zoet klappen - het scheen dat ouders dat niet weten moesten, dat ze daar iets tegen hadden wat níet te verklaren was, maar ook andere meisjes verkeerden buiten de wete van hun ouders. Wat deed ze daar slecht aan? Hoe kon ze daarmee zondigen? Heur moeder wist niet wat ze behoefde, zij alleen voelde het, ze zou handelen volgens heur behoefte want anders stierf ze wel.
Seppen zette z'n pulle neer, dat gaf 'n zacht geluid als 'n uitstervende klokkeklank. Lowie en Naart waren bij malkaar gaan zitten, Lowie stelde zich nu juist geneigd om te luisteren en Naart om te vertellen, van de Engelschen die hij rond- | |
| |
leidde. Seppen vroeg vreesachtig, zacht en fleemende:
- Werk je zoo heel de dag door, Bertatje?
- Ja, zei ze.
Hij scheen nu overgelukkig omdat hij eindelik antwoord kreeg. Hij kuimde en zocht nog wat anders. Er schoten hem wel vele dingen te binnen, maar toen hij ze wilde in woorden omzetten, vond hij dat ze zoo nietszeggend waren of zoo alledaags. 't Werd donkerder en ze moest uitscheiden. Ze bleef evenwel zitten, over heur kussen gebogen, kletterde voort met heur klosjes als werkte ze nog, doch veel traagzamer nu, ze tegen mekaar werpend als uit speelschheid, overmand door 'n vreemde loomheid, 'n vreemd gevoel dat heur aan de plaats als lijmde, 'n vage vrees om die aangename stonde te breken, als op iets wachtend, verdoofd, schuw, overweldigd door iets dat heur volkomen verlamde.
Trientje was ook uitgescheid en kwam nevens Berta staan op heur schouder leunend en Seppen zei:
- Wat zachte avond!
En Berta als 'n weergalm: - ja!
Dan weer 'n stilte. Toen hij weer:
- 'n Mensch zou zoo altijd moeten kunnen blijven zitten!
Zijn woorden waren onvast, geskandeerd, 't was duidelik dat hij klappertande. Hij vervolgde na 'n poze:
- Zoo bij jou, Bertatje!
| |
| |
Berta roerde niet, ze speelde niet meer met de boutjes, behalve 't gebabbel van Naart was alle gerucht verstorven. 't Roode waas was verdwenen en de gezichten op 'n pas afstand leken alleen nog bleeke vlekken; in de verte flakkerden levende lichtjes.
Hij was genaderd, zich op de boord van z'n stoel zettend, hij keek behoedzaam rond en stak als 'n dief z'n hand uit terwijl in z'n borst z'n hert bonsterde. Hij had Berta's handje gekregen en hij fluisterde vol passie: Berta! Ze voelde hem tegen zich, dicht tegen zich, en ze liet zich zakken, zachtjes, naar zijn kant over, zonder tegenstand, als in 'n droom. Ze dacht niet meer aan moeder, aan niets; ze was verdoofd. Ze voelde z'n andere hand op heur rug, ze hoorde hem smachtend herhalen: Bertatje! ze voelde z'n kaak tegen de heure, en zoo was ze doodgelukkig.
Totdat Trientje snel fluisterde: moeder is daar!
Toen rees ze op en hij ook. Trientje nam heur kussen op en hij zei klappertandend, onzeker over z'n gezicht wrijvend: - ga je mee, Trientje?
En daarna: - 'n Avond Sofie!
Z'n voeten schupten tegen elkaar en hij gleed, liep bijna de stoel omver en vergat in zijn ontroering ook Berta 'n avond te wenschen.
Berta trok binnen en zette zich even bevend aan tafel. Moeder vertelde van mevrouw de la Beige die bij Nette geweest, wat die voor 'n
| |
| |
mevrouw was en wat ze daar al gezeid en gedaan had. Maar Berta scheen in vervoering weg en tusschen moeder's gebabbel zag ze anders niets dan Seppen, overwoog ze enkel z'n schaarsche woorden, voelde niets dan hem.
|
|