D'Amstelsche zang-goddin
(1660)–F. Verloo– Auteursrechtvrij
[pagina 252]
| |
2.Den dag ontleent 'er luister,
| |
[pagina 253]
| |
Argeen, uir uw gezicht:
Geen nacht, hoe naar en duister,
Die gy niet en verlicht;
Ja, zelfs Diaan
Moet onder gaan
Voor u. Gy doet de starren,
Slinksin 'er loop,
Als over hoop
Dwars door malkander warren.
| |
3.Uw voorhooft strekt een hemel,
Waar in twee zonnen staan,
Die, door 'er zoet gewemel,
Wanner ze opwaarts gaan,
De herten zengt,
En koorden brengt,
| |
[pagina 254]
| |
En boeyens om te binden:
Waar of men zou
Noch zo een vrouw,
Als mijn Argenis, vinden?
| |
4.Had Paris, Pronk der vrouwen,
Op Ida, u gezien,
Uw schoont' had hem weêrhouwen
Om Venus aan te biên
Het gulde lof,
Uit Atlas Hof,
Bekoorelijk van Stralen,
Hy, om Argeen,
Had geen Heleen
Uit Grieken willen halen.
| |
[pagina 255]
| |
5.Uw zoet en aardig wezen,
Begaaft met zulk een geest
Als Zappho, nooit volprezen,
In dicht-konst is geweest;
Uw zoet gezang
Houd in bedwang
De onderaardsche scharen,
Gelijk Orphé
Voor dezen deê,
Ten afgrond ingeveren.
|
|