D'Amstelsche zang-goddin(1660)–F. Verloo– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Op een Drie-koninks-spel. EEn oude Roffiaan krijgt hier de naam van Koning: 't Is wonder wat men ziet! Hoe zeltzaam valt het lot! O bloedt! ik lach me slap, wat geestiger vertooning! Den Koning en zijn Raadt zijn al te zamen zot: En die de Zot vertoont lacht om haar zotte kuren; Maar 't beste dat 'er is, het Rijk is morgen uit. [pagina 172] [p. 172] Het spel is al op 't hoogst, 't en zal niet lang meer duren; Roept dan: den Koning drinkt, of stinkt, 't is maar een guit. Een Koning zonder eer, meineedig en lichtvaerdig, Beziet de gek ter deeg, 't is maar een Koppelaar. Den Koning en zijn Raadt en zijn geen koe-klau waerdig, Maar wel har hoorenen. Loop, schrobbers, allegaar. Een Koning hier in 't spel, en t' huis een kale bruyer, Daar zit men, als een aap, gedooken in een hoek: Loop, neemt de piek op schoft, of wordt een appel-kruyer, Zo win je licht in 't jaar een rokje met een broek. Koning, Raden, snoert je bakhuis, Fopt je Zotje niet te veel, Of hy schildert je voor 't kakhuis, Of op Amstels Speel-toonneel. [pagina 173] [p. 173] Het zoeken van my zelfs doet my mijn zelfs verliezen, De hette van mijn vlam doet my het bloedt bevriezen, De oorzaak van mijn vreugt is d'oorzaak van mijn pijn: Want ik en ben niet meer die, die ik plag te zijn. Als ik een ander zie mijn Zonne-wagen mennen, Dan lijd' ik zwijgende, om dat ik hem in 't rennen Niet stutten kan; maar ik blijf die ik was, Al sloeg de blixem my, als Phaëton, tot as. Mijn Engel, wijl wy zijn voor Godt geheim verbonden, Misgunt uw halve ziel de glans uws oogen niet: Of, zo gy 't hem misgunt, zo opent gy de wonden, Waar door men al 't geheim, als in een spiegel, ziet. [pagina 174] [p. 174] Dwinglanden, die zo geil dart kuische vrouwen schende, En door uw korte vreugt haar rust en vreugde enden, Al zijn zy weereloos, weet dat die God noch leeft, Die ieder na zijn doen rechtvaerde straffe geeft. Een Bytje in de vlucht kreeg laatst een bloem in 't oog, Die, door een valsche glans, het keurigst oog bedroog, Dies kreeg het lust om daar haar voedzel uit te zuigen; Maar niet dan helsch vergift verborg zich in de knop. O waert-gevloekte bloem, gy luikt uw blaad'ren op; Maar niet als tot bederf: dat kan dit diertje tuigen. EINDE. Vorige Volgende