D'Amstelsche zang-goddin
(1660)–F. Verloo– Auteursrechtvrij
[pagina 91]
| |
Opgaande morgen-zon, wat wangunst, hoe verbolgen,
Die uw straalrijke glans niet vallen moet voet,
En wenschen dat gy moogst, als Nestor, lange leven?
Op dat me namaals u, op Amstels marm're Troon,
Gelijk m'uw Vader ziet de Borg'ren wetten geven.
O! flonkerend' juweel aan Amstels wapen-kroon,
Wat zijn w' al eer en dienst aan uw Heer Vader schuldig,
Vermits zijn trouwe zorg onz' Borger-racht bewaakt?
Schoon hem het rusten past, noch waakt hy gants zorgvuldig,
Tot dat de Zoon allengs zijn zetel-plaats genaakt.
Zo slaat de Deugt 'er merk in haar nakomelingen.
Zo schept de Zoon zijn glans uit 's Vaders helderlicht.
Zo zegent God de stam van zulke Edellingen;
Mits hy van handt tot handt, door haar, onz' vryheit sticht.
|
|