D'Amstelsche zang-goddin
(1660)–F. Verloo– Auteursrechtvrij
[pagina 70]
| |
[pagina 71]
| |
Zijn goude scepter-staf,
En parelrijke kroon, bis.
2. Een kaligul' gebied,
Zo verr' van eer en trouw
Als Phoebus daagt van 't westen,
Die eer vrywillig liet
Een Amazoonsche vrouw
Den Dwingeland ten besten.
Geveynsde Nero vals,
Zeg op, waar zat uw haat,
Toe gy, manmoedig, als
Een dapper kloek zoldaat, bis.
3. Uw vyands beukelaar
Doorploegden met uw zwaart,
Gelijk een Alexander?
Hoe koomt gy, in eer jaar,
| |
[pagina 72]
| |
Dus zeer van deugt ontaart,
Bloetgierige Meander,
Dat gy de Vorsten hoont,
Gelijk als den Maraan
Wel eer zijn aart betoont
Heeft aan den Indiaan? bis.
4. Voelt gy niet dat Jupijn
Alreê zijn blikzem spand
Om u den kop te kneuzen?
Amak zal tuige zijn,
Daar 't heiloos bloedt het landt,
Als 't lauwe bloedt der Reuzen,
Bedompelt en bekladt:
En maakt het dorre strandt
Met bloedt en tranen nat,
Uw schelmery ten schand. bis.
| |
[pagina 73]
| |
5. Vertrouw gy 't wankel luk,
Dat licht 'er hielen wendt,
Zo zijt gy, Zweed, bedroogen:
Want zy brengt onder 't juk
Diez' eerst Verwinnaars kend,
Gevoerd op zegen-bogen.
Dat bleek aan Hannibal,
Aan Caezar en Pompe:
Gy volgt het droevig tal;
of duik, en bid om vreê. bis.
|
|