D'Amstelsche zang-goddin
(1660)–F. Verloo– Auteursrechtvrij
[pagina 68]
| |
2. Terwijl de Min-god, op den drempel
Van zin Vrouw Moeders gulde Tempel,
Gereet staat met een wierook-vat,
Bekranst met rozen en lauwrieren,
Om een verwinnaars feest te vieren,
Hoe zeer Diana pruilt en prat.
3. God Hymens fakkels zijn ontsteken,
Ze doen de dikke wolkken breken,
En lichten Juno van 'er Troon.
Ey! zie, hoe heerlik dat ze dalen;
Wie kan de glans van zulke stralen
Verdragen? ô gy Minne-goôn!
4. Ik zal; maar hoe! wat 's dit, mijn ziele
Zult gy voor vreemde Goden knielen,
Die niet zijn dan een yd'le waan,
En in de open lucht verwijnen,
| |
[pagina 69]
| |
Wanneer een sterker glans komt schijnen?
Waar voor de zon moet onder gaan.
5. Neen, stel u vaerdig om te loven
Een God, een Schepper die van boven
Tot in den diepsten afgront ziet,
Die is de oorzaak van uw minne,
Die brogt te weeg dat ziel en zinne
Van twee, nu een, verschelen niet.
6. Kniel dan met veel eerbiedigheden,
En offer wierook van gebeden
Voor 't heilig Altaar van zijn Naam,
Zo zal zijn zegen nederdalen,
En ons vereende twee bestralen
Met vreugde zoet en aangenaam.
|
|