D'Amstelsche zang-goddin
(1660)–F. Verloo– Auteursrechtvrij
[pagina 12]
| |
2. Als uw gezwinde handt
Uw boog 'er pezen spandt,
En mikt op Konings Troonen,
Op Herders hutten laag,
Op dieren vlug en traag,
Die droog of vochtig woonen.
3. Geen woning van de Goôn,
Noch helsche gruwel-troon,
Voor uw gevlijmde schichten
Beschut zijn noch bevrijt.
Hoe komt dat gy de nijdt
Niet, door uw handt, doet zwichten?
4. Gy hebt, door even gloeit,
Twee herten t'zaam geboeit
En vast verknocht met eeden,
En door gelijken brandt
| |
[pagina 13]
| |
't Verbondt, door mondt en handt,
Voor eeuwig vast doen smeden.
5. Ziet hoe nu 't gruwel-spook,
Begruist met damp en smook,
En slijm van vorsch en slangen,
Heur giffe adders rept,
En die tot tongen schept,
Om listig te behangen
6. Haar doen met glans en glimp,
Om, u ten spot en schimp,
Deez' twee vereende zielen
Te scheiden van elkaar,
En uw geweid' Altaar
Te dempen en vernielen.
7. Op, Schutter! op, te veld!
Dit monster-dier beknelt,
| |
[pagina 14]
| |
Eer zy 'er gaat beroemen,
Het geen de liefde bindt,
Kan ik door mijn gezint,
Wanneer 't my lust, verdoemen.
|
|