D'Amstelsche zang-goddin(1660)–F. Verloo– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina XV] [p. XV] Op de Hemelzang van Juffrouw Kornelia de Vlieger. 't PArnassus roemt op negen wenschen, Apollo op zijn schelle lier En zoete stem; maar ik roem hier Geen Hemel-nimph, maar 't puik der menschen, Die met haar zoete stem de harten Kan dwingen, als wel eer Orphé De rotzen, berg en dieren deê. O Nimph! die 'k derf met Cane tarten. Wat wreede Cyclops zou niet buigen, Als hy de weêrgalm van uw stem [pagina XVI] [p. XVI] In d'ooren ving, ik weet men hem Haast zat zou zien van bloedt te zuigen, En al zijn tyranny vergeten, Door uwe tover-stem vervormt: O stem! die hert en ziel bestormt, Wijl 't oog der heem'len top gaat meten. Hoe veel te meerder, ô gy schoone! Behoord' u Amstels frissche jeugt Te eeren, die, met staâge vreugt, Uit uwe mondt de zoete toone Zo aangenaam hoort wedergalmen: Ik vlegt u hier een zege-krans, Op dat gy aan der Musen dans Moogt pronkken met gewijde palmen, Als van haar all' Verwinnaresse. O baak! ô noord-star van de deugt, [pagina XVII] [p. XVII] Recht voor-beeldt van volmaakte vreugt; O ziele-schaakster, pronk-goddesse, Om wie Jupijn zijn troon zou laten, En dalen, op het zoet geluit Van uwe stem, ten hemel uit, Al zou hem Juno eeuwig haten. Vorige Volgende