Verhandeling op d'onacht der moederlyke tael in de Nederlanden
(1979)–Jan Baptist Chrysostomus Verlooy– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |
Anoniem werkVerlooy is zich vanzelfsprekend bewust geweest van het kritische karakter van zijn verhandeling. Dat is waarschijnlijk de belangrijkste reden waarom hij verkoos het stuk zonder privilegie en anoniem uit te geven. Men moet daarbij echter ook in aanmerking nemen dat het verspreiden van anonieme geschriften in zijn tijd veel voorkwam, bijna een modeverschijnsel was. Over zijn auteurschap kan voor het overige geen twijfel bestaan. Op sommige exemplaren van de eerste uitgave van de Verhandeling werd door tijdgenoten zijn naam als schrijver vermeld. Het exemplaar in het bezit van de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag is voorzien van een door Verlooy eigenhandig geschreven opdracht: ‘Aen den Eerweerdigsten Heer, Den Heere Prelaet der Abdye van Tongerloo. Wegens den Autheur.’ (Bedoeld is hiermee Godfried Hermans, de prelaat van de abdij van Tongerlo en een belangrijke figuur in de Brabantse Omwenteling, met wie Verlooy contacten onderhield.) Een ander exemplaar van de verhandeling, berustend in de bibliotheek van het Ruusbroecgenootschap in Antwerpen, is voorzien van een waarschijnlijk ook door hemzelf geschreven noot: ‘Siet fol. 26 welk is het insign van den autheur.’ Bij nadere bestudering blijkt dat op de bewuste pagina 26 wordt uitgeweid over het Kempense platteland; zijn streek van herkomst. In de catalogus van de veiling van de bibliotheek van zijn tijdgenoot Willem Verhoeven werd de Verhandeling onder Verlooys naam vermeld. Bovendien kende een andere tijdgenoot, J. Gérard, hem in zijn Journal des TroublesGa naar margenoot3 het auteurschap toe van ‘un ouvrage in-12o sur la langue flamande’. Men kan die aanwijzingen trouwens nog aanvullen met elementen uit de tekst van de verhandeling zelf. Eén voorbeeld slechts: het op pagina 5 aan Cicero ontleende citaat is dezelfde tekst die Verlooy liet afdrukken op de titelpagina van de Codex Brabanticus. Dat alles neemt nochtans niet weg dat Verlooy zich heeft ingespannen om een volledige identificatie van zijn werk te bemoeilijken. Op de titelpagina werd niet alleen geen auteur vermeld, er komt eveneens een fictieve plaats van uitgave op voor: ‘Tot Maestricht’, een stad waarover destijds de autoriteiten van de Oostenrijkse Nederlanden geen bevoegdheid hadden. Gelet op de met de hand geschreven vermeldingen die voorkomen op enkele exemplaren van de originele uitgave (dat van de Bibliotheek K. van Hulthem in de Koninklijke Bibliotheek in Brussel en dat van de Koninklijke Bibliotheek | |
[pagina 20]
| |
in Den Haag), kan men evenwel aannemen dat Verlooys verhandeling werd uitgegeven te Brussel bij E. De Bel. Deze laatste was waarschijnlijk evenmin gesteld op het nemen van risico's door het publiceren van een kritisch opgestelde tekst. Hij was voordien al omwille van een onregelmatigheid door de Geheime Raad tot de orde geroepen. Door de gebeurtenissen van 1787 waren censuur en aanverwante bedrijvigheden door de Oostenrijkse gezagdragers trouwens verscherpt: dat blijkt o.m. uit de keizerlijke verordening van 22 november 1787 die op die aangelegenheden betrekking had en nog door andere soortgelijke zou worden gevolgd. |
|