| |
Verlooy: een bewogen levensloop
Jan Baptist Chrysostomus Verlooy - hijzelf schreef zijn familienaam steeds met ij (dus mét puntjes) - werd op 22 december 1746 gedoopt te Houtvenne. Zijn geboortedorp lag (en ligt) wat verdoken in het mooie, gevarieerde landschap van de Antwerpse Zuiderkempen. Maar die ligging betekende niet meteen een volledige afzondering op het geestelijke vlak. Want de
| |
| |
luisterrijke abdij van Tongerlo bevindt zich amper een veertiental kilometers in noordoostelijke richting van Houtvenne verwijderd, terwijl die andere beroemde abdij van de Norbertijnen te Averbode, meer naar het oosten toe, op een ongeveer gelijke afstand gelegen is. Zijn familie behoorde tot wat men zou kunnen noemen de groep van de dorpsnotabelen. Zijn grootvader en vader oefenden te Houtvenne het ambt van secretaris uit en bezaten er niet onaanzienlijke onroerende goederen.
Hoewel het grootste gedeelte van Verlooys dorpsgenoten kleine landbouwers en niet-geprivilegieerden waren, hadden zij het, alle verhoudingen in acht genomen, tamelijk goed. In de Oostenrijkse Nederlanden waren de levensomstandigheden op het platteland niet slechter dan in de steden. Bovendien stond de Zuiderkempen bekend als een gebied waar de landbouw op intensieve en rendabele wijze werd beoefend.
Werd Verlooy tijdens zijn jeugdjaren dus niet geregeld geconfronteerd met veel schrijnende materiële nood, dan zal hij toch in hoge mate te maken hebben gehad met achterlijkheid en sociale ongelijkheid. Hij heeft waarschijnlijk ook vroeg ervaren dat werkelijke vooruitgang slechts verwezenlijkt kon worden via de geest van de mensen, een idee die hem niet meer heeft verlaten. Men kan stellen dat zijn leven in het teken heeft gestaan van de strijd voor ontvoogding op diverse gebieden: het recht, de cultuur, de politiek.
Verlooy heeft in ieder geval de gebeurtenissen van zijn jeugd bewust beleefd en verwerkt. Hij bleef zich overigens nauw verbonden voelen met zijn streek en de mensen die hij er had gekend: in sommige van zijn publikaties weidde hij, niet zonder een zekere bewondering, over de Kempen uit, ook in zijn Verhandeling (p. 26). Hij was voorzeker een goed waarnemer van zijn volk. Tevens was hij er een treffend vertegenwoordiger van.
Tot nog toe kon niet worden uitgemaakt waar hij lager en middelbaar onderwijs genoot. Zeker is dat dit niet gebeurde te Tongerlo, zoals wel eens werd verondersteld. Evenmin heeft hij zijn humaniorastudie beëindigd te Geel, waar destijds een gymnasium gevestigd was dat zowel in het Noorden als in de Zuidelijke Nederlanden een grote faam genoot. Met zekerheid is slechts te weten gekomen dat hij in 1765 als student werd opgenomen in het college ‘Het Kasteel’ of ‘Castrum’ te Leuven en in 1766 werd ingeschreven aan de universiteit. Hij doorliep er met succes de faculteit van de artes en verwierf daarna de titel van licentiaat in de beide rechten in 1774. Verlooy was toen 27 jaar.
| |
| |
Nog hetzelfde jaar verliet hij zijn geboortedorp om zich in Brussel, de hoofdstad van het hertogdom Brabant en van de Oostenrijkse Nederlanden, te vestigen. Zijn loopbaan begon er op veelbelovende wijze. In 1775 legde hij voor Joseph de Crumpipen, kanselier van Brabant, aan wie hij enkele jaren later zijn Codex Brabanticus zou opdragen, de eed af als advocaat bij de Raad van Brabant. Hij was bijgevolg verbonden aan de hoogste gerechtelijke instantie die in het hertogdom bestond, een feit dat zijn verdere leven richting gaf. Dat deed ook het feit dat hij omstreeks hetzelfde tijdstip zijn leertijd begon bij Ph. G. Malfait, van wie hij gedurende jaren de trouwe medewerker was.
Malfait was een van de bekendste en bekwaamste advocaten van Brussel. Daarenboven viel hij op door zijn vrijzinnige overtuiging. Krachtige persoonlijkheid als hij was, ging hij bepaalde conflicten met gerechtelijke instanties of kerkelijke autoriteiten niet uit de weg. In zijn rijk gestoffeerde bibliotheek trof men behalve vakliteratuur ook publikaties aan die thuishoorden in de wereld van de Franse filosofen. Dat alles is Verlooy, die sterk op maatschappelijke problemen was ingesteld, ongetwijfeld niet ontgaan. Wij zijn zelfs geneigd aan te nemen dat het contact met Malfait voor hem van zeer grote betekenis is geweest. Uit de blijvende vriendschapsbanden die hij met zijn leermeester onderhield, kan men afleiden dat zij met elkaar meer dan louter professionele contacten onderhielden; in feite kan men spreken van een zekere geestesverwantschap. Hoever de beïnvloeding van de jonge advocaat door zijn oudere leermeester ging, is evenwel moeilijk te achterhalen: de figuur van Malfait is niet voldoende bekend om zich daarover een juist oordeel te kunnen vormen. Al is het duidelijk dat Verlooys persoonlijkheid ook getekend werd door de opleiding die hij in Leuven had genoten, dan lijdt het anderzijds geen twijfel dat hij zijn leermeester Malfait een eind in de progressieve richting heeft gevolgd en op sommige punten zelfs is voorbijgegaan. Vaak gaf ook hij de voorkeur aan het radicale standpunt boven het gematigde. Zijn rationalisme en liberalisme met gelaïciseerde inslag droegen het stempel van de Verlichting.
Wanneer men zijn geschriften ontleedt, wordt men getroffen door de sterk rationalistische benaderingswijze. De menselijke rede was voor hem in vele gevallen de maat van alle dingen. Daarnaast hield hij van tolerantie en vooral van de vrijheidsgedachte, die voor hem verschillende begripsinhouden kon hebben: nu eens ging het om een ethisch gefundeerde gewetensvrijheid,
| |
| |
dan weer om politieke vrijheid van enkeling of gemeenschap en elders om nog wat anders. Na de revolutionaire gebeurtenissen van 1789 nam hij ook vrijzinnige en antiklerikale standpunten in.
Reeds in zijn Codex Brabanticus kwam die rationalistische beschouwingswijze naar voren. In de opdracht die hij aan dit werk liet voorafgaan, betoogde hij dat het de rede was die voorschreef hoe men moest handelen en verder dat men uit de natuur kon afleiden welk groot belang de rede voor de menselijke samenleving had.
De Codex Brabanticus, door Verlooy in 1781, bij het begin van zijn loopbaan als advocaat, gepubliceerd, illustreert goed de ernst en de werkkracht die hij als jurist in die jaren aan de dag legde. Het lijvige werk (xiv + 476 blz.) kan omschreven worden als een codex van het Brabantse wettenrecht. Wat van dit wettenrecht voor de rechtspraktijk tegen het einde van de 18de eeuw belangrijk was, werd door Verlooy met behulp van trefwoorden op alfabetische wijze geordend en wel zó, dat na ieder trefwoord de toepasselijke wetteksten volgden. Waar hij de wettekst niet citeerde, voorzag hij in een bondige omschrijving in het Latijn, zoals hij ook bij andere gelegenheden commentaar of tussenvoegsels in dezelfde taal aanbracht. Los daarvan vermeldde hij in de marge van de tekst, eveneens in het Latijn, het essentiële van de inhoud van de geciteerde wetsartikelen.
Om een dergelijk werk naar waarde te kunnen schatten, moet men oog hebben voor het tijdskader waarin het tot stand kwam. Verlooys codex verscheen in het laatste decennium van het Ancien Régime, toen de rechtswereld o.m. gekenmerkt werd door een gebrekkige rechtsbedeling, rechtsonzekerheid, onvoldoende kennis van de wetten. Vooral de intellectuele elite, waartoe heel wat mensen uit de burgerij behoorden, wilde verbetering in die toestand brengen. Er werd geijverd voor rechtsveiligheid, rechtszekerheid, codificatie, eenmaking van het recht en andere doelstellingen, die na de Franse Revolutie in continentaal West-Europa tot resultaten van formaat zouden leiden. Meer in het bijzonder wenste men ook afdoende bekendmaking van de wetten waaraan men onderworpen was.
Dat laatste was voorzeker een van de grote opdrachten die Verlooy zich stelde bij het maken van zijn codex. Want ook dit uitgesproken juridisch werk werd geïnspireerd door een democratische gezindheid. Wat opzet en inhoud betreft, is het te vergelijken met de Codex Belgicus, waarvan de eerste
| |
| |
uitgave in 1649 door A. Anselmo werd gepubliceerd. Tussen beide codices bestaan echter ook fundamentele verschillen. Verlooys werk leunt veel sterker aan tegen de moderne opvattingen over codificatie. Het biedt mogelijkheden als index of repertorium van het wettenrecht, maar is tevens interessant voor het leren kennen van de juiste inhoud en de tekst van de wetten. Bovendien is het belangrijk omdat het op het einde van het Ancien Régime tot stand kwam: het wettenrecht van dat tijdperk werd er bijna volledig in betrokken.
Was de Codex Brabanticus een nuttig werk, vooral voor de rechtspraktijk, dan verwierf dit werk toch niet de weerklank die andere rechtsgeleerde studies uit de periode vóór 1789 te beurt viel. De belangrijkste verklaring daarvoor is dat Verlooys codex van 1781 dateert. Vooraleer het werk zijn grootste uitstraling kon hebben, behoorde het al tot de rechtsgeschiedenis. Nauwelijks enkele jaren na zijn publikatie en verspreiding maakten de Franse revolutionaire legers zich immers meester van de Oostenrijkse Nederlanden (1792). De nieuwe wereld die ze met zich meebrachten, omvatte ook een nieuw recht. Meteen had een werk als de Codex Brabanticus ieder belang voor de rechtspraktijk verloren.
Verlooy kwam er in latere jaren niet meer toe een werk te schrijven dat in omvang te vergelijken is met zijn Codex. Wel publiceerde hij nog brochures die behalve een politiek karakter ook een staatsrechtelijke inslag hadden. De belangrijkste zijn Projet raisonné d'union des Provinces-Belgiques (1790) en Zyn geloof, vryheyd en eygendommen in gevaer? (1793). In het eerste stuk, geschreven onmiddellijk nadat de Oostenrijkse legers uit het grootste gedeelte van de Zuidelijke Nederlanden waren verdreven, gaf Verlooy zijn mening over wat de inhoud moest zijn van de grondwet die zijns inziens zo vlug mogelijk ten uitvoer moest worden gebracht. In de tweede publikatie nam hij de verdediging op zich van de maatregelen die door de Franse revolutionairen getroffen werden, meer in het bijzonder ten overstaan van de clerus. Verlooy bleef overigens tot op het einde de rechtspraktijk uitoefenen en belangstelling voor juridische problemen opbrengen. Dat op de Codex toch geen omvangrijk juridisch werk meer volgde, vindt allereerst zijn oorzaak in het feit dat hij in de volle kracht van zijn jaren meer en meer door het politieke gebeuren in beslag werd genomen: hij was inderdaad getuige van een van de meest bewogen periodes uit de geschiedenis van de Zuidelijke Nederlanden.
| |
| |
Het voorlaatste decennium van de 18de eeuw eindigde er immers in een revolutionaire sfeer. Nadat keizer Jozef ii (1780-1790) op autoritaire wijze hervormingen had willen doorvoeren, die zowel een administratief als een gerechtelijk en kerkelijk karakter hadden, steeg de beroering in 1787 ten top. Reeds in januari en februari van dat jaar maakten de Staten van Brabant in schriftelijke vertogen hun afkeuring voor de getroffen maatregelen bekend. Weldra kwam er een volksbeweging los die zich liet gelden in diverse sociale geledingen en in diverse delen van het land. De zeven weken tussen half april en eind mei 1787 kunnen gerekend worden tot de roerigste die de Zuidelijke Nederlanden in hun lange geschiedenis hadden meegemaakt. De Oostenrijkse bewindslieden zagen zich verplicht op hun schreden terug te keren en voor het verzet te capituleren. Toch bleek de opstand slechts uitgesteld. In 1789 trok Jozef ii verscheidene privilegiën in, waaronder de Blijde Inkomst van 1356, het grondwettelijk charter van Brabant dat in de andere Zuidnederlandse gewesten werd bewonderd en als een na te streven model werd aangezien. De intrekking van het charter voerde de ontevredenheid ten top. Vooral in Brabant werd met hardnekkigheid gewerkt aan de voorbereiding van een gewapend verzet dat, wat zijn fundamentele doelstellingen betreft, gepolariseerd raakte rond twee kernen. Er was de groep van de Statisten, de behoudende partijgangers van de Staten (representatieve standenvergadering) die, onder leiding van de Brusselse advocaat H. van der Noot, naar het herstel van het Ancien Régime streefden. Anderzijds waren er de Vonckisten, de vooruitstrevenden die, onder leiding van een andere Brusselse advocaat, J.F. Vonck, opkwamen voor democratiserende maatregelen waarbij de klemtoon vooral lag op meer vrijheid. Beide groepen hielden er sterk uiteenlopende meningen op na, maar vonden elkaar in de strijd tegen het Oostenrijkse bewind. In oktober 1789 werd Jozef ii vervallen verklaard van de regering en een leger van ‘patriotten’, dat grotendeels dank zij de actie van de Vonckisten op de been was gebracht, viel vanuit Noord-Brabant de Oostenrijkse Nederlanden binnen. Weldra bleken nu ook andere gebieden dan Brabant metterdaad bij het verzet betrokken. Na enkele treffende overwinningen van de opstandelingen, zoals de slag van Turnhout (27 oktober 1789), werd Brussel door hen ingenomen op 14 december van hetzelfde jaar. Wat men de Brabantse Omwenteling heeft genoemd, scheen toen met succes bekroond. De Oostenrijkse legers werden tijdelijk uit het grootste gedeelte van het land verdreven. Ze zouden er echter al in 1790
| |
| |
terugkeren, o.m. omdat de overwinnaars, verdeeld over twee kampen, het grondig oneens werden over het type van staat waarin zij wilden leven.
Verlooy heeft al die gebeurtenissen niet alleen van dichtbij gevolgd, maar ook helpen richting geven. Want ondanks het feit dat hij in 1789 in het huwelijk trad met Anne-Marie Torfs, de zuster van zijn confrater bij de Raad van Brabant J.J. Torfs, ging hij omstreeks die tijd hoe langer hoe meer in het politieke en revolutionaire gebeuren op.
Nog tijdens dat jaar 1789 mengde hij zich aan de zijde van J.F. Vonck in de Brabantse Omwenteling. Meteen begon voor hem een periode van rusteloze activiteit. Want de strijd voor de onafhankelijkheid en voor de wijziging van het politieke bestel in progressieve zin vergde een grote persoonlijke inzet. Verlooy werd voor de eerstvolgende maanden de naaste medewerker van Vonck en tevens de op één na belangrijkste vertegenwoordiger van het Vonckisme.
Wellicht was zijn belangrijkste bijdrage tot die beweging en tot de omwenteling de uitwerking van de plannen voor ‘Pro Aris et Focis’, een geheime organisatie van patriotten die, vanuit Brussel, vertakkingen kreeg in de andere provinciën van de Zuidelijke Nederlanden. Ze lag trouwens aan de basis van de overwinning die op de Oostenrijkse legers zou worden behaald. Verlooy was bij dit alles niet alleen bedrijvig als samenzweerder en organisator; hij liet zich ook niet onbetuigd met de pen. Uit die periode dateren brochures als Les intrigues du despotisme demasquées (1789) en het hierboven vermelde Projet raisonné d'union des Provinces-Belgiques (1790).
Na de aftocht van de Oostenrijkse legers leidden de meningsverschillen tussen de behoudende Statisten, die gesteund werden door een groot deel van de adel en de clerus, en de progressieve Vonckisten tot een openlijke strijd. Toen de Vonckisten in 1790 voor de Statenpartij het onderspit moesten delven, weken Vonck en Verlooy in elkaars gezelschap uit naar Noord-Frankrijk. Van hieruit organiseerden zij in onderlinge verstandhouding het verzet tegen het conservatieve bewind dat zich in de Zuidnederlandse gewesten had gevestigd.
Einde 1790, bij de aanvang van de Eerste Oostenrijkse Restauratie (1790-1792), kwam Verlooy terug naar Brussel. Vonck verkoos in Rijsel te blijven; hij zou niet meer naar Brussel terugkeren. Maar tot het einde van zijn dagen
| |
| |
- hij overleed vroegtijdig op 1 december 1792 - onderhield hij met Verlooy een briefwisseling die getuigde van wederzijdse eerbied, hoffelijkheid en genegenheid.
Verlooy onthield zich na zijn terugkeer naar Brussel van iedere politieke bedrijvigheid. Maar zijn persoonlijke contacten met de Franse Revolutie waren voor zijn ideologische ontwikkelingsgang niet zonder gevolgen gebleven. Na de slag bij Jemappes (6 november 1792) en de intocht van de Fransen in Brussel, trad hij weer naar voren op het politieke toneel. Op 25 februari 1793 fungeerde hij in de kerk van St.-Michiel en St.-Goedele zelfs als voorzitter van een vergadering die zich uitsprak voor de annexatie bij Frankrijk. Op het eerste gezicht lijkt het een merkwaardige stap voor iemand die zich met klem had verweerd tegen de ‘Fransdolheyd’ en die had bewezen ‘hoe zeer het Frans ons nadeelig is’ (Verhandeling, p. 41). Toch bleef hij in zijn francofiel standpunt volharden.
Na de Tweede Oostenrijkse Restauratie (1793-1794) en de terugkeer van de Franse legers zou hij zich zelfs met vernieuwde ijver voor de Franse administratie inzetten. Hij bekleedde toen het ambt van schepen en burgemeester van Brussel en werd op 1 floréal jaar iii (20 april 1795) aangesteld als de eerste ‘Maire’ van zijn stad. Maar amper enkele weken later, op 10 prairial jaar iii (29 mei 1795), nam hij reeds om gezondheidsredenen ontslag. Het werd voor hem een afscheid van het politieke bedrijf, voor altijd. Verlooy, wiens gezondheid te wensen overliet, trok zich terug. Hij aanvaardde geen enkele politieke verantwoordelijkheid meer. Na verloop van twee jaar overleed hij in relatieve onbekendheid in Brussel op 15 floréal jaar iv (4 mei 1797).
Over de houding die hij, auteur van de Verhandeling, in de Franse tijd aannam, is begrijpelijkerwijze heel wat inkt gevloeid. Want als het aannemelijk kan worden geacht dat hij zich als democraat achter de Franse Revolutie schaarde nadat de Franse legers zich in 1792 van de Zuidnederlandse gewesten meester hadden gemaakt, dan is het minder gemakkelijk te begrijpen dat hij zich ook achter de annexatiegedachte opstelde. Vanuit een hedendaags standpunt is het toch duidelijk dat Verlooy door zijn steun aan de Fransen de belangen van de ‘Tael van den Vrydom’ (Verhandeling p. 90) heeft geschaad. Heeft hij het ook zo gezien? Heeft hij gebroken met zijn verleden en bewust verlaten wat hij in zijn Verhandeling met zoveel overtuigingskracht had verdedigd?
Wij menen op die vragen ontkennend te moeten antwoorden. Maar al- | |
| |
vorens nader op die aangelegenheid in te gaan, lijkt het ons nodig aandacht te besteden aan enkele aspecten van Verlooys verhandeling, meer in het bijzonder aan de nationalistische gezindheid die erin tot uiting komt.
|
|