Battista Guarini's 'Il pastor fido' in de Nederlandse dramatische literatuur
(1971)–P.E.L. Verkuyl– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 380]
| |
Hoofdstuk VIII
| |
II. Te Winkel's mededeling1. InleidingMargareta le Gouche's vertaling figureert op mijn lijst van Nederlandse vertalingen en bewerkingen van de PF op grond van één enkele mededeling. Maar die is dan ook afkomstig van ‘de grand old man van de Nederlandse literatuur-geschiedschrijving’Ga naar voetnoot2, J. te Winkel. Deze schrijft over Margareta le Gouche o.m. het volgende: ‘Uit een paar andere gedichtjes van 't eind van 1660 leeren wij haar ook als schrijfster kennen, niet alleen van puntdichten, maar ook van toneelpoëzie. Immers zij vermeerderde, zooals wij uit een versje van Blasius zien, het aantal vertalingen van Guarini's Pastor Fido nog met ééne, die onze dichter van haar geleend, maar wat al te lang behouden had, en die hij haar eindelijk terug bezorgt met een gedicht, waarin hij haar toespreekt als eene “roemruchtbre Nymf, waarop den Amstel bralt”. Dat “brallen” | |
[pagina 381]
| |
is echter zeker zeer bedaard in zijn werk gegaan, want in de rij onzer dichterlijke geesten neemt Margareta le Gouche tegenwoordig zelfs het allerbescheidenste plaatsje niet meer in’Ga naar voetnoot3. | |
2. Het gedichtHet gedicht van Blasius, waarover Te Winkel hier spreekt en dat de grondslag vormt waarop hij zijn mededeling bouwt, verdient onze aandacht. Ik druk het hier in zijn geheel afGa naar voetnoot4, om het vervolgens te bespreken en op zijn informatieve waarde te toetsen. Aan Me-Juffer/Me-Juffer margareta/le gouche, / doen ik haar Getrouwen
Herder ge-/leent hebbende, die weder/thuys bragt.
Ducite ab urbe domum, mea carmina
ducite Dafnin.
Roem-ruchtb're Nymf, waar op den Amstel bralt,
Begaaft met eerbre schoont en kuysche seden.
Uw Trouwen Herder die een elk bevalt,
Komt na een lang vertoef weer t'uwaarts treden.
'k Beloofd' U by mijn Trouw, dees Trouwen Herder
In 't korte souw U weder syn gebragt.
Ik rek uw vroom gedult, en leend' hem verder,
Mijn geest wierd op-gevoet door Minneklagt.
Ik las verwondert, dan van Sylvio,
Dan van Myrtil, wiens Liefde nimmer stil is,
Dan van Dorinde, dan hoe vuyl en snô
Korisca poogd te schennen Amarillis.
Dees trouwe Trouw der Trouw-vertrouwde Sielen
Verbrak mijn Trouw van thuys te brengen, ey
Verschoon dat s'U so laet in handen vielen.
Uw Trouwen Herder keert met Trouw geley.
Gy die verbeelt, hoe trouwe Kuysheyd Uw
Verselschapt, en op 't Vrouwe-aanschijn dweerelt,
En, na uw Naam, sijt van verandring schuw
Stantvastig als de Verw van 't blank gepeerelt:
| |
[pagina 382]
| |
Ik dank voor d'eer en gunst so menigvuldig
Bewesen door dit trouwe leen gerijf.
Uw Trouwen Herder maakt my eeuwig schuldig,
Dat ik uw trouwe Vriend en Dienaar blijf.
Amsterd. 12/1 1660 [= 1 december 1660]
De Latijnse versregel die als motto dienst doet, is ontleend aan Vergilius' Ecloga VIII; het is het ‘refrein’ van Alphesiboeus' lied, waarin deze aan zijn carmina - de magische spreuken die hij uitspreekt tijdens het door hem voltrokken offerritueel - verzoekt de herder Dafnis van de stad naar huis te geleiden. Vermoedelijk dient men het motto dat Blasius zijn gedicht meegeeft als volgt te interpreteren: ‘Geleid, (o) mijn verzen, van de stad naar (Margareta's) huis, geleid Dafnis (= haar Getrouwen Herder)’. | |
A. Prolegomenaa. Wie was Me-Juffer Margareta le Gouche?Zo luidt de eerste vraag die zich voordoet. De gegevens die ik over haar heb kunnen vinden zijn de volgende:
α. Biografische gegevens. Zij werd als dochter van Jean le Gouche en Weyntje van Neck, op 27 november 1636 te Amsterdam geboren. De 13e februari 1663 trad zij in het huwelijk met Nicolaas Klopper (1636-1681). Uit dit huwelijk werden drie dochters geboren: Cornelia, Wendela en Jacoba Margareta, die alle drie met Amsterdamse patriciërs huwden. Margareta heeft haar man bijna een halve eeuw overleefd; zij verwisselde pas 27 oktober 1727 het tijdelijke met het eeuwigeGa naar voetnoot5.
β. Gegevens op grond van portretten. We kennen van haar een tweetal geschilderde portretten. Het eerste is van de hand van Jurriaen Ovens (1623-1678), een bekende leerling van Rembrandt en tijdens zijn leven gevierd als voortreffelijk portrettist. Ovens schilderde het portret van Margareta in 1659Ga naar voetnoot6. Dezelfde Blasius die ‘haar Getrouwen Herder’ leende, schreef er een sonnet opGa naar voetnoot7. Als motto daarvan figureert de volgende vleiende omschrijving van de geportretteerde: O Dea | |
[pagina 383]
| |
certè/Aut Phoebi Soror, aut Nympharum sanguïnis una. Ook hier getuigt Blasius weer van zijn belezenheid in Vergilius: het motto is ontleend aan de AeneisGa naar voetnoot8. De tekst van het gedicht noemt Margareta een heel ‘schoone’, afgebeeld in een ‘Heemel-blauwe kleed’ nabij ‘de koele Bron’, ‘eensaam’ en met een ‘schelp’ waaruit zij drinkt. Bij beschouwing van het schilderijGa naar voetnoot9 blijkt dat Blasius Ovens' portret niet helemaal nauwkeurig beschrijft. Daarop ziet men Margareta afgebeeld als een niet onknappe figuur, die de toeschouwer aankijkt terwijl ze zich half wendt naar de met beeldhouwwerk versierde fontein aan de rechterzijde van het schilderij. Hals en linkerpols zijn getooid met een snoer parels. Met haar rechterhand vangt zij het water van de fontein op. De achtergrond wordt gevormd door een beloverd bosschage en een uitzicht op een beboomd landschap met bewolkte lucht. Het tweede portret is anoniemGa naar voetnoot10. Het wordt in de catalogus van het Amsterdamse Rijksmuseum gecatalogiseerd als een werk uit de Hollandse school, 2e helft 17e eeuwGa naar voetnoot11. Margareta blijkt er veel jonger dan toen Ovens haar uitbeeldde. Bij een eenvoudig waterbekken staande vangt zij water op in een schelp in haar rechterhand, terwijl zij zich naar de linkerkant van het schilderij wendt. Ook op dit portret is zij met parels getooid: niet alleen draagt zij twee grote parels als oorhangers, maar ook haar hals, borst en armen prijken ermee. De achter- | |
[pagina 384]
| |
grond van dit schilderij is donker en weinig uitgewerkt. Op grond van de leeftijd van de geportretteerde, die ik op ongeveer 15 jaar schat, zou men het portret rond 1650 kunnen dateren. Zonder twijfel zinspelen de parels op beide portretten op de naam van het meisje, Margareta, die samenhangt met het grieks-latijnse margarita, parel. In het kader van deze studie lijkt het me van belang op te merken dat geen van beide schilderijen ook maar de geringste allusie vertoont op Margareta's literaire activiteit of in het bijzonder op haar werk aan ‘haar Getrouwen Herder’. En dat zou men althans op Ovens' portret mogen verwachten. Dat is immers voltooid in het jaar vóór dat waarin Blasius ‘haar Getrouwen Herder’ retourneert, ‘na een lang vertoef’ ten zijnent! Toen Ovens haar schilderde, zou die PF-vertaling dus al reeds geheel of voor het grootste deel voltooid moeten zijn geweest! Dit is alles wat ik over Margareta le Gouche te ‘weten’ ben gekomen. We ‘kennen’ zo echter althans enigszins de destinataire van Blasius' gedicht. | |
b. Wie was Joan Blasius?Dank zij Te Winkel's grote studie over deze ‘vertegenwoordiger van de romantische richting onzer letterkunde in de zeventiende eeuw’Ga naar voetnoot12 weten we heel wat over deze figuur. In het kader van ons onderzoek lijkt mij daarvan het volgende van belang. Als Blasius (1639-1672), afgestudeerd aan het Amsterdamse Atheneum (waar hij niet kon promoveren), korte tijd na zijn promotie tot doctor in de beide rechten op 28 mei 1660 te Leiden, afscheid neemt van een Amsterdams meisje, schrijft hij haar dat zij zich in haar brieven aan hem Faustijne moet noemen, en hem Myrtillo, ‘den held, zooals men weet, uit Guarini's Pastor Fido’Ga naar voetnoot13. En in Blasius' berijming van de afscheidsbrief die ‘Faustijne’ hem enige tijd later op haar sterfbed schreef, komen deze verzen voor: Ik weet uw oog sal noyt aanschouwe'
Een so, als ik, in Min getrouwe.
Welaan, vaar voort, ondankbare Myrtil,
Il volg des Heemels wil,
Ik heb volleeft, myn uurgelas is uyt
De dood mijn oogjes sluytGa naar voetnoot14
Beide plaatsen getuigen van Blasius' bekendheid met Guarini's Mirtillo, enige tijd voordat hij zijn gedicht tot Margareta le Gouche richtte. | |
[pagina 385]
| |
Het is verleidelijk te veronderstellen dat hij zijn kennis omtrent Mirtillo heeft verkregen uit Margareta's Getrouwen Herder. Toch is dat niet erg waarschijnlijk. Het lijkt er immers op dat Blasius in 1666 het Italiaans voldoende beheerste om een bundel novellen van Girolamo Brusoni (1614-1686) te kunnen vertalenGa naar voetnoot15. Men mag dan veronderstellen dat hij in 1660 voor kennisname van de PF niet afhankelijk was van een vertaling in het Nederlands - hetzij van De Potter of een van diens voorgangers, hetzij van Margareta - maar het Italiaanse origineel lezen konGa naar voetnoot16. Of Blasius nu Italiaans kende of niet, het feit dat hij vlak vóór of in 1660 Margareta's ‘Getrouwen Herder’ leende terwijl de PF-vertalingen van Vander Eembd, i.v.d.m.d.h., Bloemaert en De Potter al geruime tijd bestonden, stelt ons voor een tweetal vragen: waarom leende Blasius Margareta's boek, en waarom voor zo lange tijd? In verband met deze vragen dienen wij het gedicht van Blasius voor Margareta nader te bekijken. | |
B. Bespreking van het gedichtDe eerste strofe bevat een drietal complimenten aan het adres van Margareta: zij bezit een vererenswaardige schoonheid, zij is kuis van zeden en haar ‘Trouwen Herder’ is een voor ieder aantrekkelijk werk. De beide eerstgenoemde kwalificaties zijn niet anders dan traditioneel te noemen, al wil dit zeker niet zeggen dat ze onjuist zouden zijn. Het derde compliment slaat pas in tweede instantie op Margareta, en zegt allereerst iets van de ‘Trouwen Herder’. Dat dit werk een produkt van haar activiteit is, kan besloten liggen in het bezittelijk voornaamwoord Uw. Het is echter ook mogelijk te interpreteren dat de ‘Trouwen Herder’ uit haar bezit, niet ‘uit haar handen’ afkomstig is. De eerste strofe levert geen aanwijzingen op, die kunnen voeren tot een verantwoorde keuze uit deze twee mogelijkheden. In de tweede strofe vindt men, voor zover ik zie, evenmin een dergelijke aanwijzing. Wel wordt daarin duidelijk dat Blasius geen groot | |
[pagina 386]
| |
dichter kan worden genoemd. De tegenwoordige tijd rek doet in combinatie met de o.v.t.-vorm ‘leend'’ op zijn zachtst gezegd, minder gelukkig aan. Ook op de betekenis die blijkbaar aan ‘leend' hem verder’ gehecht moet worden, valt iets aan te merken. Het lijkt er immers op dat Blasius hier zegt Margareta's boek aan derden te hebben geleend. Zou dat inderdaad zo zijn, dan is het vreemd dat hij in de volgende regel en in strofe vier opeens overgaat tot het beschrijven van wat de lectuur van het boek voor hemzelf heeft betekend. Ik ben daarom geneigd rekening te houden met de mogelijkheid dat de aangehaalde zinsnede geïnterpreteerd moet worden als ‘en ik zette het lenen (van Uw boek) voort’; met andere woorden: ik hield Uw boek langer dan mijn belofte van restitutie eigenlijk toestond. Dan wordt het geheel logisch, en verklaart regel 7b waardóór het ‘vroom gedult’ uit 7a gerekt werd. Uit de derde strofe wordt duidelijk dat het in dit gedicht ontegenzeggelijk om Guarini's pastorale tragicomedie - of tenminste een daarmee nauw geliëerde historie - gaat. Er is immers sprake van de vier hoofdpersonen uit de PF alsmede van degene die de ‘motor’ ervan genoemd kan worden: CoriscaGa naar voetnoot17. De vierde strofe behoeft geen commentaar, behalve dan dat Blasius' herhaling van het woord trouw - een simpele vorm van annominatio - weinig dichterlijk effect sorteert, eerder het tegendeel. De vijfde strofe vertoont naar mijn mening ernstige gebreken. Het wil mij niet precies duidelijk worden wat het betekent dat Margareta ‘verbeelt’ hoe trouwe kuisheid haar vergezelt. Beeldde Margareta in een inleidend woord (of gedicht) bij ‘haar’ ‘Trouwen Herder’ misschien uit, hoe de trouwe kuisheid (de trouwe herder, en dus het boek?) haar altijd vergezelde? Of beeldde zij in haar gezicht of haar hele uiterlijke verschijning uit, dat zij altijd vergezeld werd door de trouwe kuisheid; met andere woorden: kon men aan haar uiterlijk zien dat zij trouw en kuis was? En wat moet men zich voorstellen bij de uitdrukking ‘op 't Vrouwe-aanschijn dweerelt?’ De laatste regels zinspelen - parallel met de gesignaleerde functie van de sieraden op Margareta's portrettenGa naar voetnoot18 - op de margarita (= parel), haar ‘naamgenote’ en kennelijk haar voorbeeld in blijvende zuiverheid. De afsluitende strofe vraagt niet om toelichting; ze is, met of na de eerste, de best geslaagde van het zestal. | |
[pagina 387]
| |
III. Tweeërlei resultaat1. Blasius' gedicht heeft ons met betrekking tot de vragen: wáárom leende Blasius, en waarom zo lánge tijd Margareta's boek, niet veel verder gebracht. De tekst ervan meldt slechts dat zijn geest door de ‘Trouwen Herder’ werd opgevoed, dat hij verwonderd van de inhoud ervan kennis nam en de ‘trouwe Trouw’ hem zijn belofte van snelle restitutie deed verbreken. De reden van zijn te-leen-vragen wordt er niet vermeld, en zijn te lange lenen weinig bevredigend verontschuldigd. Deze weinig inhoudrijke conclusie is evenwel niet het enige resultaat van onze zorgvuldige lectuur en biografische speurtocht. 2. Het tweede en belangrijker gevolg van onze beschouwing van het gedicht en van de bronnen omtrent Margareta en Blasius is, dat er enige weifeling is ontstaan over de juistheid van Te Winkel's conclusie met betrekking tot Margareta's literaire activiteit als vertaalster van de PF. Het is immers alléén op grond van dit gedicht dat hij concludeerde tot het bestaan (hebben) van een PF-vertaling van de hand van Margareta le Gouche. Men kan ongetwijfeld ‘haar Getrouwen Herder’ (uit de opdracht van het gedicht) interpreteren als ‘den Trouwen Herder van haar hand’. Maar deze conclusie - ik heb het hierboven al even opgemerkt - is niet noodzakelijk. Er zijn ook andere interpretatiemogelijkheden. De verscheidenheid ervan hangt samen met de vaagheid van de aanduiding die Blasius bezigt. ‘haar’ c.q. ‘Uw’ kan immers zowel van de hand van als uit de bibliotheek van (Margareta) betekenen. ‘Getrouwen’ (of ‘Trouwen’) ‘Herder’ kan de titel zijn van een Nederlandse vertaling of bewerking van de PF. Maar ook is het niet uitgesloten dat dit de vernederlandste titel is van een PF in een vreemde taal (inclusief het Italiaans). En tenslotte kan deze G (of T) H in theorie evengoed een manuscript zijn geweest als een boekuitgave. Te Winkel veronderstelde dat er in Blasius' gedicht sprake is van een Nederlandstalige PF van de hand van Margareta; over manuscript- of boekvorm heeft hij zich niet uitgelaten. Tegen de juistheid van zijn conclusie - zo men wil: hypothese - pleit het hierboven geconstateerde feit dat op Ovens' portret uit 1659 geen enkele allusie zichtbaar is op Margareta's literaire verdienste(n) in het algemeen laat staan op haar bemoeienissen met de PF in het bijzonder; en juist een zinspeling op een tour de force als het vertalen van de PF op 22- à 23-jarige leeftijd ongetwijfeld is, zou men zó kort vóór Blasius' restitutie van ‘haar Getrouwen Herder’, ‘die een elk bevalt’, mogen verwachten! Dat het spel ‘van’ Margareta ‘een elk bevalt’, wijst bijna dwingend in de richting van een gedrukte Getrouwen Herder; ‘een elk’ kan immers niet (gemakkelijk) een manuscript, maar wel een boek in handen krijgen en lovend beoordelen. Misschien mag men ook het ‘verder | |
[pagina 388]
| |
lenen’ - zeker als dit (tòch) een aan derden dóór-lenen zou betekenen - als een argument voor een gedrukte tekst beschouwen. Zulk verder lenen doet men immers gemakkelijker met een boek dan met een uniek, en dus zo veel kostbaarder of dierbaarder, manuscript. Het lijkt mij, op grond van het bovenstaande, het meest waarschijnlijk dat Blasius met ‘haar Getrouwen Herder’, met ‘Uw Trouwen Herder’, doelt op de PF-vertaling of -bewerking van een ànder, waarvan Margareta een exemplaar in boekvorm bezat. Als dit juist is, zijn er argumenten aan te voeren voor de veronderstelling dat het bewuste boek een exemplaar van de editio princeps van De Potter's Den Getrouwen Herder is geweest. Zoals wij gezien hebbenGa naar voetnoot19 dateert deze uit 1650, en werd zij opgedragen aan Mr. Lucas van NeckGa naar voetnoot20. Was deze een broer van Margareta's moeder Weyntje van Neck?Ga naar voetnoot21 Lucas is tussen 1650 en 1678 overledenGa naar voetnoot22. Is dat misschien vóór 1660 gebeurd en is toen zijn exemplaar van De Potter's PF-vertaling, eventueel met eigenhandige opdracht van de vertaler of van de uitgever, in handen van zijn nichtje gekomen? Of heeft oom Lucas het haar nog tijdens zijn leven gegeven omdat zij er bijzondere belangstelling voor had? Schreef hij er een persoonlijke opdracht aan haar in, zodat men met recht en reden spreken kon van (juist) háár Getrouwen Herder? Dan zou een terloopse lofprijzing van De Potter's werk - zoals Blasius die in zijn gedicht neerschrijft - tegelijk een galant compliment aan haar betekenen. En het hoeft dan geen louter toeval te zijn dat op de enige plaats waar Blasius niet metrisch gebonden is, hij Getrouwen Herder schrijft - in plaats van Trouwen Herder - namelijk in de opdracht van zijn begeleidend ‘versje’; in overeenstemming met De Potter's titelGa naar voetnoot23. Ook al zou deze hypothese juist zijn, dan blijven er toch nog vragen over, waarop wij geen antwoord kunnen geven. Waarom wilde Blasius de vertaling van De Potter lenen? Kende hij die dan nog niet? Maar dergelijke vragen nemen niet weg, dat de laatst geschetste interpretatie van de feiten het meest waarschijnlijk mag worden genoemd. Intussen: zekerheid hebben we niet! Alleen een gelukkig toeval - het vinden van Margareta's exemplaar van (De Potter's) (Ge)Trouwen | |
[pagina 389]
| |
Herder, dan wel van de boekuitgave of het manuscript van een eigen vertaling - zou ons die kunnen verschaffen. Tot zolang moeten wij, dunkt mij, Margareta - en Te Winkel! - the benefit of the doubt gunnen. Daarom lijkt het mij gepast in een ‘Lijst van Nederlandse vertalingen en bewerkingen van de Pastor Fido’ vooralsnog een plaatsje in te ruimen voor de Getrouwen (of Trouwen) Herder van Margareta le Gouche, zij het met een vraagteken, en met slechts een approximatieve datering: 1660 (of eerder). |
|