Langs groene hagen(1899)–Raf Verhulst– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 187] [p. 187] De Narrenbel. Hij sprak met eene stem, gedommeld En zacht, als kwam zij diep: ‘Ik hoor Ze altijd, altijd!... Ze rinkelbommelt In mijne hersens voort... Aldoor! aldoor! Wat klokke dat ook moge luien Met zware galmen in mijn hart: De stormklok 't gistend brein opruien; De beeklok tampen; traag en zwart En bang, de doodklok rouw verkonden; De feestklok juichen plechtig-blij; - Toch klepelt door die stalen monden Een dwaze narrenbel voor mij. [pagina 188] [p. 188] Haar schrille, gekke tonen rinkelen, Raaskallen, bokkespringen wild dooreen; Doen dartele arabesken krinkelen Door strenge en eedle lijnen heen. Ze tingeltinkelt staag daar binnen; En ratelt dol door elk akkoord; En schaterschalt door droeve zinnen; En rimmelrammelt immer voort. Ze zal mijn brein en ziel verdelgen. Soms beiert zij en wekkert af Alsof een veder brak: dan velgen Van 't rad al mijn gedachten af. Hoor! hoor!... dat rinklen weer beginnen!’ Ik zag zijn angstoog wijl hij sprak. Nu is het midnacht in zijn zinnen Ook zwijgt de bel: de veder brak. Vorige Volgende