Langs groene hagen(1899)–Raf Verhulst– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 180] [p. 180] Het Rozen- en het Zielenland. Bij het afsterven van het elfjarig kindje, John Hoornaert-Dens. Aan de Moeder. Gij kocht schier zelve met den dood Het gillend leven uit uw schoot, En thans hoor ik uw droef gesteen: ‘Waar is het arme kindje heen? ‘Waar is mijn zoete lieveling, ‘Dien ik in blijde smart ontving? [pagina 181] [p. 181] Hoe kwam uw heilzon tanen! Bedauw nu met uw tranen De hagelwitte bloem Nog gisteren uw roem; Bedauw het nooslijk wichtje, Dat sluimerend gezichtje, Die lipjes zonder lach, Die oogjes zonder dag, De lonkertjes geloken, Die flonkertjes gebroken: Uw lieven kleinen John, Uw morgendstond, uw zon. Hoe brak dat zieltjen uit zijn leestje? Waar bleef het vlammetje, het geestje Dat huppelde door 't rozig kind, Door armpjes lenig, beentjes lind? Het klapwiekt nu op bloesemgeuren Naar dit geheimvol, wonder Oord, Waarvan geen oog iets mocht bespeuren, Waarvan geen oor ooit heeft gehoord. [pagina 182] [p. 182] Naar 't paradijs, waar dat de woon is Van al wat goed is, lief en kuisch, Wat windeblank en eêl en schoon is, Daar toog het heen op vlerkgesuis. Daar tiegen ook ons rein gedachten, De doom der ongerepte bron, Het maangeglim der winternachten, De roze lach der avondzon. Daar tiegen heen het juublend lied Des leeuwriks, klimmend uit de voren; De lange ruisch van 't zwaatlend koren, De reuzeling van 't leuterig riet. Daar tiegen heen de lach der kinderen; De blos der roos, de lentewind; De woorden die de smarten linderen, Daar toog het zieltje van uw kind! [pagina 183] [p. 183] Daar stoeit zijn blankheid en zijn blozen In lelieblank en rood van rozen; Zijn heldre blik uit blauwig oog In nuchtren dauw van 's hemels boog. Dààr is uw lievert heengevlogen - Gelokt, geschaakt naar 't Wonderstrand Als dauw door 't zonlicht opgezogen - Naar 't rozen- en naar 't zielenland. Maart 1898. Vorige Volgende