Langs groene hagen(1899)–Raf Verhulst– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 179] [p. 179] De Vijver. Een wrange houtgeur waait in 't vochtig loof der hazelaren, door een zomerbui gedrenkt en siddrend nog in reiner groen. In 't schamel, bruinend avondscheemren glimpt de vijver, vlammig moorend als een kleed van zware zijde. Donker ruischt de kruin der boomen; donkrer nog het dicht struweel waardoor nog droppen zijgen. - 't Watervlak wordt langzaam gladder, doffer, grijs en vaal, en 't ligt in 't felp der groeze neer, gelijk een stalen schild, gelaten door een reus. En wen de nacht dra, zwart als weduwfloers, stil, onbeweeglijk, in 't gebladert hangt, is 't of de vijver naar omhoog in 't ruim blijft staren, als een sterblind monsteroog, strak, zonder wimpers, pogend 't nooit doorpeild geheim te peilen der onmeetlijkheid. Vorige Volgende