Langs groene hagen(1899)–Raf Verhulst– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 147] [p. 147] III Vlaanderen den Leeuw! Wijl de Eénoog zag en Breydel ridders dolde Als ossen, of hij in zijn slachthuis stond, Vloog driest de monnik voort en holde Naar 't strijdrumoer, dat daavren deed den grond. Daar ziet hij plots van op een hooge hil 't Groeniger veld voor zich; hij ziet een vaan... De lelievaan!... omstuwd met rustings, schril En hel van kleur, vermetel voorwaarts gaan. [pagina 148] [p. 148] Als beelden, zwijgend, pal, in ras gekleed Of trijp, staat daar en strijdt de Vlaamsche schaar!... Zeeghaftig klauwt op plooien, wijdsch en breed, En zwart op goud, de Vlaamsche Liebaard!... Maar... Een hand steekt uit en heeft de vaan geschaard. Weer steekt de hand omhoog!... Bij 't knotsezwieren Stort nu de monnik voort en kuist rustieren; Bruit ridders uit het zaal; vergruist hun zwaard: En op den Franschen ridder varend boud, Die reeds ter derde maal, met handen stout, Recht in zijn stegels, grabbelt naar den leeuw, Daar wringt hij dóór tot hem en slaakt een schreeuw, En zwiert met wilden zwaai zijn goedendag Dat de ijzren knods het stalen pantser deukt!... De ruiter suizelt door den fellen slag En tuimelt neer; en eer de knods weer beukt [pagina 149] [p. 149] Roept hij: Ik ben de graaf Artois; mijn zwaard, Hier is 't! Ik bid u, spaart Morél, mijn paard! Hij biedt de ruiting van zijn degen aan... Maar 't Walsch klinkt valsch en knodsen botsen, slaan... Dan eerst ontwaakt de monnik die zoo woest En onbewust aanran. Wie deed hem gaan Ten strijd, zoodat de grave sterven moest, Dààr, aan den voet der Vlaamsche Leeuwenvaan? Vorige Volgende