Langs groene hagen(1899)–Raf Verhulst– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 143] [p. 143] Willem van saaftingen. I. In de Abdij van Ter Doest, Mijnen vriende Adolf Pauwels. Eén droomt niet mee het vredig, mystisch droomen. Hem laaien roode vlammen in 't gemoed. Hij snuift en ruikt, - als de kameel het doornen Der bron, - den verren, purpren reuk van 't bloed. Die blikt zoo trotsch alsof hij niet geloofde; Die kreunt niet mee den strengen, stroeven zang; Noch buigt het hoofd als needrig al de hoofden Der vrome broeders buigen in den rang. [pagina 144] [p. 144] Hij riekt het bloed en ziet die roode vlam Die sparkelt in den norschen kop der stieren; Hij bidt niet: ‘Heere, hoed den Vlaamschen stam!’ Maar tast het staal van zijn gespannen spieren. De beeklok klept en klingelt kalm en klaar In de avondvree; terwijl met stillen stap Ter celle glijdt de sombre monnikschaar. Het bleek gelaat deemoedig in de kap. Eén gaat niet mee maar storremt in den stal, Rukt los twee paarden, grijpt van 't een het greel En slingert op de graat, vliegt kling en dal Door, hollend voort zoo'n dollen rit geheel Den nacht naar 't Zuiden, dat langs gansch de baan De vonken sparklen. - Wat voor mijn tweede peerd? - Dat beest..,. - Dubloenen vraag ik niet, komaan! Zeg waar de Franschen zijn en geef me een zweerd! Vorige Volgende