Langs groene hagen(1899)–Raf Verhulst– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 114] [p. 114] Weet ge nog... Weet ge nog toen we kwamen Uit dat donker dennenbosch, Koozend, keuvlend te zamen; Hoe we gleden op naalden en mos? En hoe daar tusschen de stammen Onder 't somber dennenloof, De varens, als groene kammen, Als pluimen, staken omhoog; En hoe we dan plots uit dat duister Van 't dicht rechtstammige woud, In heldren zonneluister, In een licht van levend goud: [pagina 115] [p. 115] Zagen - op den boschzoom geklommen, - Die beek, dien kant en die wei, Die beek en dien kant vol blommen, Die wei als een bloemensprei. Nooit scheen ons een beekje te voren Zoo zilverig, zuiver en blij; Het liep onder ruigte verloren. En tusschen een wilgenrij. En langs 't glinstrend watertje spreidde, Langs die beek van violendauw, Spreidde zich purper de weide, Een wei van violendauw. Wij tuurden met bewonderende oogen: - Zóó Adam en Eva den eersten dag; - En we waren zoo diep toen bewogen, Daar ons oog met ons liefde zag. Vorige Volgende