Langs groene hagen(1899)–Raf Verhulst– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 95] [p. 95] De Afscheidskus. 'k Heb u gezien, ge zijt bij mij geweest; Gij kwaamt heel zacht mijn kamer binnen zweven; Gij waart het, - doch subtiel gelijk een geest, - En toch zag ik u staren, hijgen, leven. Ik zag u naadren: edel, schoon en slank, En rijzig als een engel uit den hemel; Uw lang gewaad was wazig, grijs en blank, En golfde traag met sierelijk gewemel. En langzaam, langzaam, zonder mischen, gleedt Gij voort. Ik zag de opale plooien zwieren, Bijna doorschijnend als het nevelkleed Dat in September over 't veld blijft slieren. [pagina 96] [p. 96] Gij kwaamt tot voor mijn sponde. Ik zag uw oogen - Die gij zoo diep op mij gevestigd hadt, - Als het fluweel van het penseeënblad Zoo donker, en met weemoed overtogen. Uw mond bleef stom; uwzwijgen deed mijschrikken: O! ik begreep wat gij me zeggen woudt; Uw oog was zacht, en toch zoo ijzig koud.... Ik las het eeuwig scheiden in uw blikken. Gij boogt.... - ik ben er duidlijk van bewust; - Ik voelde uw lippen op mijn voorhoofd kleven; Gij hebt mij met een langen kus gekust, Maar 't was een afscheidskus dien gij kwaamt geven. Vorige Volgende