Langs groene hagen(1899)–Raf Verhulst– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 88] [p. 88] IV Het Zilveren Landschap. Uit fellen vriesnacht is 't geboren In Louwmaand; 't is een blank gedicht Dat rijst in 't maagdlijk morgengloren: Een zilvren land in gouden licht. 't Is dauw in marmer; en 't zijn nevelen Gevat tot glinsterend kristaal; De witte zonnestralen hevelen Heel zuiver door dien witten praal. Albasten boomen, stijf en killig; Een lente zonder bladgeruisch; Een glinsterpracht; een wasdom grillig En trotsch, maar stil en kil en kuisch. [pagina 89] [p. 89] Geen tak verwiggelt in den boom; Geen blanke loovertjes verwemelen. 't Is een versteende maagdendroom, Gestikt op 't zijig blauw der hemelen. De winteradem is geronnen In langen baard van ruig struweel; Elk pijltjen is met sneeuw omsponnen; De zode is donzig, blank fluweel. De treurwilg laat zijn witte lokken Neerhangen, of die weelde woog; En laat haar op den vijver vlokken Als vlechten op een doffig oog. Het is een opbloeiing van ijs Waar dennen zilvren mijters dragen; Met ijzelroosjes op de hagen; Met loof en bloemen parelgrijs. 't Zijn ijzelmeien en lianen; 't Zijn parelsnoeren; 't is een bosch Uit wondersprookjes; en 't zijn lanen Vol vreemde vruchten, tros aan tros. [pagina 90] [p. 90] In zilvren pantsers staan de boomen: Als reine ridders van den Graal, Verdiept in hunne vrome droomen; Verzuchtend naar de gouden schaal. De zon rijst hooger, kust het woud: Nu ruien takken tintelglansen; 't Vlokt eiderdons en parelkransen..... Daar staat weer 't zwarte net van hout. louwmaand. Vorige Volgende