Langs groene hagen(1899)–Raf Verhulst– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 86] [p. 86] Ijsbloemen. Ze ontluiken in den doodenglans Der maan van stalen winternachten; Ze vlechten saam een matten krans Van bloem en blad. Uit slanke schachten, In garven, hooge ranken klimmen; 't Akantenblad er berenklauwt, En blad en bloem en sterren glimmen Met glinsterparelen bedauwd Door 't manelicht. 't Zijn bloemen grillig, Fantastisch, vreemd, met kelken killig, Van ijs. Het is een doodsche groei; Een fletse bloesem zonder bloei. 't Zijn rozen midden meepsche lof, Als oogen zonder blikken dof. [pagina 87] [p. 87] Waar andre bloemen bont door leven, Dat doet haar bleeke glorie sneven. Ze bloeien ver van licht en gloed, Ze leven als 't al sterven moet. En wen, op sneeuwen velden, achter Het net van naakte twijgen, groot, Oranjekleurig, stralend zacht, her- Oprijst de zon, dan blikkren rood Die bleeke bloemen en, dan blozen Ze als 's lijders wang. Te vonklen staan Ze een stond in 't rozig uchtendkoozen..... Dan slinken lijnen weg, vergaan Heel traag.... De kus van licht en gloed Haar zachtjes, zachtjes sterven doet. In tranen smelt haar lentepracht; Ze weenen, weenen langs de ruiten, Haar schoonheid van een enklen nacht. De zon gloeit hoog en wit nu buiten. Vorige Volgende