Langs groene hagen(1899)–Raf Verhulst– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 29] [p. 29] 't Vrouwtje in 't Bosch. 't Motregent staag, het smokkelt, 't Is dijzig in het woud; Het vrouwtje gaat en sprokkelt Het doode, dorre hout. 't Is huiverig en killig In hare leege hut; De winden spelen grillig Door 't wrakke leemen schut. Zij beurt met kleumsche handen De sprokke takjes op: Straks zal het haardje branden, En zieden 't mager sop. [pagina 30] [p. 30] Daar komt een fluksche jongen, Opdruistig van gelaat, Door 't sporkenhout gedrongen, En plots voor 't vrouwtje staat. ‘Laat vallen!’... Ze zou grijzen, Ze had een schoot vergaard; Ze laat de sprokkels rijzen, En keert naar dooden haard. Boschwachter! zelf gewonnen Met gort, met brij gevoed; Hoe is bij u geronnen Tot ijs het hartebloed? Vorige Volgende