Slot
Terugblikkend op mijn verleden zie ik duidelijk twee fases: een eerste, als jongeling en jongvolwassene, tot het begin van de jaren zestig, getekend door mijn opvoeding en hoe ik eraan ontgroeide zonder de essentie ervan, de Vlaamsgezindhejd, te verloochenen; een tweede, van de jaren zestig tot de jaren tachtig, waarin mijn leven, dat op het familiale vlak niet van drama's gespaard werd, opging in de publieke functies die ik, naast mijn professoraat, in het Willemsfonds en bij de brt vervulde. Ik hoef dan ook mede daarom deze tweede fase hier niet als herinneringen te verhalen, met uitzondering van haar begin en van een enkele episode eruit.
Was de eerste fase moreel en materieel moeilijk door de collaboratie van mijn vader tijdens de Tweede Wereldoorlog, dan viel de tweede fase samen met de algemene opgang van de ‘golden sixties’ en compenseerden mijn succesvolle carrière en de waardering en bekendheid die ze meebracht, in zekere mate mijn persoonlijke tegenslagen. Het einde van deze tweede fase viel samen met de crisis van de jaren tachtig. Mijn ontslag als voorzitter van het Willemsfonds in 1984 en de laatste vier jaren van mijn voorzitterschap van de brt tot 1988 hangen samen met de toenemende greep van de liberale politici op die twee gebieden waarop ik mij gedurende bijna twintig jaar heer en meester had gevoeld, want ik trotseerde de politici en kon ze zelfs beïnvloeden. Mijn functies in het Willemsfonds en bij de brt werden mij zo tot een last, waarvan ik mij na mijn ontslag uit beide bevrijd voelde. Deze bevrijding en het einde van mijn tegenslagen op het strikt persoonlijke vlak boden gunstige omstandigheden om mij