Epiloog
Tijdens het schrijven van dit verhaal over mijn jeugdjaren heb ik vermeden waardeoordelen uit te spreken over mijn vader. In deze epiloog moet dit gebeuren, want de lezer verwacht het.
Hoe vader aan de collaboratie begonnen is, kan ik nog begrijpen. Veel oud-activisten zagen in 1940 de kans schoon voor een ‘tweede activisme’. Hoe vader nadien zo diep in de collaboratie betrokken is geraakt, blijft mij een raadsel. De greep van de nazi's op zijn zwakke persoonlijkheid biedt onvoldoende verklaring. Wellicht kon hij niet meer achteruit, maar wilde hij dit wel? Hij heeft later, toen hij na ongeveer acht jaar gevangenschap opnieuw bij ons thuis woonde, nooit spijt betoond, integendeel. Tot aan zijn dood in 1975 heeft hij mij vaak gezegd dat hij het opnieuw zou doen. Nochtans was hij van temperament een gezellige Antwerpenaar en allesbehalve een nazi. En met de kennis die men achteraf heeft van het misdadige nazi-systeem en zijn gruwelen, waarvan vader zich blijkbaar niet bewust wilde zijn, was die houding voor mij bijzonder pijnlijk. Dat is des te meer het geval omdat ik besef dat aanvankelijk idealistische Vlaamsgezinde motieven aan de basis van zijn optreden hebben gelegen en hij geenszins van nature een vuige fascist was, laat staan dat hij winstbejag nastreefde. Vader vormde in dit opzicht geen uitzondering onder de collaborateurs, wier psychologie een studie verdient.
Moeder, die aanvankelijk vader niet tegenwerkte, kreeg naarmate de bezetting vorderde en vaders collaboratie erger werd, een groeiende hekel aan het hele collaboratiegedoe dat door ss-invloeden militaristisch gekleurd werd. Haar vurige