| |
| |
| |
Hoofdstuk 13
Vlaamsgezind en liberaal
Dankzij de vvs kreeg ik voor het eerst contact met de georganiseerde Vlaamse beweging buiten de universiteit. In december van het jaar 1949 mocht ik als secretaris meewerken in één van de secties van het Algemeen Vlaams Congres dat toen op initiatief van de Vereniging van Vlaamse Studenten te Brussel georganiseerd werd. Behalve een studiedag van het Vermeylenfonds over de Vlaamse Beweging in 1947, waarvan het verslag in enkele brochures gepubliceerd werd, was dit congres na de bevrijding de eerste grote manifestatie van de Vlaamse Beweging, die zich in het anti-Vlaamse repressieklimaat, door de schuld van de collaboratie van een groot aantal Vlaamsgezinden, zo moeilijk opnieuw had kunnen manifesteren.
Op dit congres leerde ik enkele vooraanstaande Vlaamsgezinden van linkse signatuur van dichterbij kennen, doordat ik bij de voorbereiding van de sectievergaderingen en nadien, tijdens het klaarmaken van het verslag, nader met hen in contact kwam. Zo wijlen prof. Aloïs Gerlo die zich toen al, in 1949, als communist onomwonden voor het federalisme uitsprak. Verder de meer diplomatische Hendrik Fayat, de letterkundige Achilles Mussche, die ik als vriend van zijn zoon Herman al jaren kende en nog veel andere Vlaamsgezinden die het recht tot spreken door hun oorlogsverleden niet hadden verloren. Het Algemeen Vlaams Congres heeft grote indruk op mij gemaakt. Het wekte in mij opnieuw de Vlaamsgezindheid die ik na de bevrijding, als het ware schuldbewust, enigszins naar de achtergrond had gedrongen en die ik zeker tijdens de laatste jaren van het atheneum niet tot mijn hoofdbekommernis rekende. Dankzij de Vereniging
| |
| |
van Vlaamse Studenten heb ik mij van toen af als Vlaamsgezinde ingezet. De vvs heeft mij hierin veel meer beïnvloed dan het vrijzinnige 't Zal Wel Gaan.
Een derde facet van mijn Gentse studentenleven vormde het lidmaatschap van het Liberaal Vlaams Studentenverbond. Leon De Meyer en Walter Vande Veegaete; twee vrienden uit m'n atheneumtijd van wie de eerstgenoemde bij ons thuis op kot zat, waren er vurige leden van. Zij namen me mee naar de activiteiten van deze studentenvereniging die me wel beviel, mede omdat enkele van mijn professoren er kwamen spreken. In de eerste plaats Hans Van Werveke en F.L. Ganshof, m'n leermeesters aan de universiteit, verder Nico Gunzburg, Adriaan Hegmans en zijn schoonzoon André Devreker. De leiding van het Liberaal Vlaams Studentenverbond lag overwegend in handen van studenten uit de rechten, die echter geen van allen verwoede Vlaamsgezinden waren. Sommigen waren van huis uit zelfs Franstalig, of spraken graag Frans, zonder dat men ze franskiljons kon noemen, zoals bijvoorbeeld Jean Pede, gewezen voorzitter van de Vlaamse Raad en gemeenschapsminister, een notariszoon uit Bottelare. Dat het lvsv een aantal op Vlaams gebied zeer gematigde leden telde, vloeide ten dele voort uit het feit dat er voor hen geen alternatieve liberale studentenvereniging bestond. De Gé libérale, de vooroorlogse algemene vereniging van overwegend Franstalige liberale studenten, was immers opgedoekt, al probeerde de Gentse Liberale Associatie, dat wil zeggen de Gentse afdeling van de Liberale Partij die overwegend door Franstalige Gentenaars en zelfs franskiljons werd bestuurd, de Gé libérale opnieuw tot leven te wekken, tegen het Liberaal Vlaams Studentenverbond in.
De penningmeesteres van het lvsv, Stella Bastiaenssens, die voor apotheker studeerde, kende ik al via de kennissenkring van mijn vader. Zij beriep zich in 1949 op mijn inzet in het Liberaal Vlaams Studentenverbond toen ze mijn moeder aanspoorde mij ertoe aan te zetten om met het oog op strafvermindering voor vader stappen te ondernemen bij Albert
| |
| |
Maertens, één van de vooraanstaande figuren van de oudledenbond van het lvsv die toen al betrokken was bij de leiding van de krant Het Laatste Nieuws. Dankzij de tussenkomst van Maertens' echtgenote, wijlen Lea Verkein, die eveneens lid was van de oud-ledenbond van het lvsv, heeft vader dan ook vrij vlug gratie verkregen. Lea Verkein werkte immers op het kabinet van de toenmalige liberale minister van Justitie, Albert Lilar. Dat Maertens en zijn vrouw voor mij iets deden, dank ik aan het feit dat zrj mijn inzet in het lvsv waardeerden. Ik was er medewerker en nadien, in 1948-'49, hoofdredacteur van het blad Neohumanisme, het studentenblad van het lvsv dat dankzij Julius Hoste en Albert Maertens maandelijks op de persen van Het Laatste Nieuws werd gedrukt. Het was op dat ogenblik het meest omvangrijke en meest regelmatig verschijnende studentenblad aan de universiteit.
Lea Verkein had enkele van mijn artikels opgemerkt die ik al in de loop van mijn eerste kandidatuur geschreven had. Aan de oud-ledenbond van het lvsv, die in feite het blad patroneerde, stelde zij voor om mij in de redactie op te nemen. Hoofdredacteur Paul Bludts, een laatstejaarsstudent in de rechten en later gemeenteraadslid te Antwerpen, schreef vooral economisch gerichte artikelen, onder meer over Lord Beveridge en over het ‘full employment’, over het boek The Managerial Revolution van Burnham, over Walter Lippman, enzovoort. Paul Bludts was een zwierige Antwerpenaar die misschien verder geen diepgaande invloed op het blad heeft uitgeoefend, maar wiens verdienste het geweest is het blad een zekere standing te hebben gegeven.
Om in de redactie van Neohumanisme te worden opgenomen, moest ik eerst, op voorstel van Lea Verkein, kennis komen maken met het bestuur van de oud-ledenbond lvsv. Dat gebeurde op een zondag in 1948 in het huis van Baan Van Maele te Schaarbeek. Van Maele was toen vast secretaris van de oud-ledenbond en werd later hoofdredacteur van Het Laatste Nieuws. Tijdens de bezetting had ik aan het atheneum
| |
| |
te Gent gedurende een jaar van hem Duitse les gekregen. In de oud-ledenbond die mij na ondervraging en kennismaking goed bevond om in de redactie van het blad verantwoordelijkheid te dragen, leerde ik ook Jacques Verhé kennen, later stadssecretaris van Gent, schoonbroer van Bert Maertens en echtgenoot van de historica Hilda Verkein, zuster van Lea.
Jacques Verhé was voor Leon De Meyer en mezelf in onze studententijd een belangrijk figuur. Hij speelde zo'n beetje voor biechtvader en hield toezicht op de activiteiten van het Liberaal Vlaams Studentenverbond. Hij was ook zeer gastvrij, want talloos zijn de avonden geweest die Leon De Meyer en ik bij hem doorbrachten. We maakten kennis met allerlei publicaties, want hij was een veelzijdig en belezen intellectueel. Hij gaf ons de boeken van Wilhelm Roepke, van Ludwig von Mises en van andere neoliberale auteurs die ik grotendeels leerde kennen omdat Verhé daarover af en toe zelf artikelen in Neohumanisme schreef. Op mijn taak in Neohumanisme was ik enigszins voorbereid door mijn werk voor het schoolblad Iris uit mijn atheneumtijd. Dezelfde nogal zwaar op de handse stijl van mijn artikels in Iris kenmerkte ook mijn bijdragen in Neohumanisme. Omdat het blad op zeker ogenblik overwegend stukken van mijn hand bevatte, vond men de lectuur ervan wat te zwaar en te saai. Een verwijt aan het blad dat ik dikwijls te horen kreeg. Mijn artikelen vormden de neerslag van soms onverteerde neoliberale lectuur of gingen over problemen waarmee ikzelf eigenlijk nog worstelde, zoals Christendom en vrijzinnigheid, repressie, en andere. Het blad geraakte vaak in scherpe polemieken verwikkeld, onder meer met het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond geleid door Wim Jorissen en met het Sint-Thomasgenootschap waarvan de proost, de dominicaan pater Warnez, het duidelijk moest ontgelden, onder meer omdat hij de stelling verkondigde dat katholieken alleen sociale redenen mochten aanvoeren om niet in Leuven te studeren. Verder voerden we in Neohumanisme polemieken op sociaaleconomisch gebied, meer bepaald met de socialistische stu- | |
| |
denten. Ze klonken zakelijker dan de polemieken met de katholieken, omdat de band die ons als vrijzinnigen samenbracht sterker was dan hetgeen ons op sociaal-economisch gebied
verdeelde, zeker in het klimaat van de jaren '47 tot '50, dat beheerst werd door de koningskwestie. De socialistische studenten telden knappe theoretici, zoals mijn latere collega en vriend Gaston Vandewalle, een prominent economist, of zoals Fernande Fazzi, de dochter van een vooraanstaand Gentse socialistische vakbondsleider bij de Post en een zeer overtuigde socialiste, met wie ik openbare discussies over sociaal-economische problemen aanging. Later bekeerde zij zich door haar verloving en huwelijk met Willy De Clercq tot het liberalisme. Uit deze en andere discussies bleek dat mijn opvattingen over het liberalisme niet zoveel van de socialistische opvattingen afweken. Het naoorlogse liberalisme was toen zeer keynesiaans en interventionistisch. Ik kende het vooral uit Engelse bron met figuren als Lord Beveridge, van wie ik nog in het laatste jaar van het atheneum een toespraak had bijgewoond in de aula van de universiteit. Toen meende men dat de vrije markteconomie zo broos was dat ze door een hele reeks omkaderende, beschermende en vaak ook herstellende interventionistische maatregelen moest worden begeleid. Bepaalde van deze opvattingen, die ik op dat ogenblik deelde, gingen zover dat ze de nationalisering van bepaalde grote basissectoren van het maatschappelijke leven, zoals bijvoorbeeld de elektriciteit, bepleitten. Ik verdedigde ze op enkele congressen van de liberale studenten.
Toen één van deze congressen van het lvsv te Gent werd gehouden en tegelijk doorging als congres van alle Belgische en dus ook Franstalige liberale studenten, kreeg ik het bij de discussie over mijn rapport, waarin deze opvattingen tot uiting kwamen, aan de stok met een vooraanstaand Waals liberaal senator, mevrouw Ciselet, die mij vanuit de zaal toeriep: ‘Mais, monsieur, vous êtes socialiste!’ De liberale theorie genoot in het lvsv echter niet zeer veel belangstelling,
| |
| |
zodat ik weinig moeite had mijn opvattingen terzake te doen gelden, zowel op congressen van het lvsv als in het blad Neohumanisme.
Anders was het gesteld met de problemen op Vlaams gebied. Toen ik in 1948-'49 hoofdredacteur werd van Neohumanisme, werd mijn vriend Leon De Meyer voorzitter van het lvsv. Samen vormden wij een hechte ploeg, die het echter aan de stok kreeg, niet alleen met de franskiljonse Liberale Associatie van Gent, maar ook met bepaalde groepen nietuniversitaire. studenten uit het Gentse Hoger Technisch Onderwijs. Deze studenten waren overwegend Franstalig of werden toch door Franstaligen gemanipuleerd. Met de hulp van sommige leden van het lvsv zelf poogden ze in onze vereniging binnen te dringen en er hun vereniging van te maken of er alleszins hun stempel op te drukken. Leon De Meyer en ik hebben ons daar heftig tegen verzet. Op zeker ogenblik ging dat zelfs met een dramatisch incident gepaard, toen wij manu militari bepaalde ongure elementen uit onze zaal hebben verwijderd. Wij hadden echter goed de leiding van de vereniging in handen en we konden door een intense campagne het aantal leden van het lvsv gevoelig opdrijven: we werden na het Katholieke Hoogstudentenverbond de tweede belangrijkste studentenvereniging aan de Universiteit. Op dat ogenblik telden we twee- tot driehonderd leden, op een studentenbevolking van een goede drieduizend. Het ledenaantal van het Katholieke Hoogstudentenverbond schommelde in die tijd rond de achthonderd. Over sociaal-economische vraagstukken heerste intern weinig of geen verdeeldheid. Ook leden van de oud-ledenbond onder wie onze mentor Jacques Verhé konden zich erin terugvinden. Hetzelfde gold voor de Vlaamsgezinde standpunten van de vereniging, die breed genoeg waren om ook lauwe Vlaamsgezinden bij ons te doen aansluiten. Minder eensgezindheid bestond er intern over het meest acute politieke vraagstuk van dat ogenblik, de Koningskwestie.
Sommige Vlaamse liberalen en Vlaamse liberale politici
| |
| |
die misschien niet echt koningsgezind of leopoldist waren, namen in de politieke wereld terzake toch een standpunt in dat veel gematigder was dan de opvatting van de Franstalige liberalen, die met hun antileopoldisme zeer dicht bij de socialisten stonden. Julius Hoste, de eigenaar van Het Laatste Nieuws, aan wie wij vooral materieel zoveel te danken hadden, onder meer het drukken van ons blad Neohumanisme, was een overtuigd, zij het gematigd vooraanstaand leopoldist. En de toenmalige voorzitter van het Liberaal Vlaams Verbond, Victor Sabbe uit Brugge, noemde zich geen vijand van Leopold iii.
Ook onder onze leden kenden wij er enkelen die een gematigd standpunt innamen. Men hoeft bijvoorbeeld maar de artikels erop na te lezen die de gewezen voorzitster van de pvv-senaatsfractie, wijlen Lucienne Herman-Michielsens, in ons blad Neohumanisme schreef. Lucienne was een van onze meest actieve bestuursleden met grote belangstelling voor politieke vraagstukken en voor de theoretische aspecten van het liberalisme. Haar verloofde en latere echtgenoot, dr. Jacques Herman, gold echter als een leopoldistisch gezind liberal en dat verklaart misschien waarom Lucienne in haar artikels de scherpe kantjes van het antileopoldisme van sommige leden probeerde weg te vijlen.
De koningskwestie zou in ons midden echter niet beperkt blijven tot een theoretisch discussiepunt. Zelfs onze kleine studentenwereld ontsnapte niet aan de weerslag van de beroering errond in de buitenwereld, vooral toen de koningskwestie haar hoogtepunt bereikte in de jaren 1949-' 50, met de campagne voor de volksraadpleging en alles wat daarmee samenhing.
In het voorjaar van 1950 ondernamen wij hierdoor zelfs samen met de socialistische studenten allerlei acties. Eén van onze meest spectaculaire acties had plaats in het kader van een algemene staking die door de studenten van de faculteit Geneeskunde was uitgeroepen. Deze studenten waren overwegend katholiek en ze verzetten zich tegen de benoeming
| |
| |
van een hoogleraar die naar hun smaak te links gericht was. Ik had mij individueel al tegen deze staking verzet, door bijvoorbeeld in onze seminariebibliotheek te gaan werken. Een katholiek stakingspiket van de faculteit Geneeskunde wilde mij de toegang versperren, maar prof. Ganshof die toevallig passeerde kon dat beletten met een verwijzing naar de vrijheidsbeginselen. Prof. Ganshof verleende mij ook bescherming bij het verlaten, onder algemeen stakersgejoel, van het gebouw van de faculteit der Letteren in de Lange Meire.
Als liberale studenten gingen we weldra over tot een meer georganiseerde actie en daartoe bedachten we samen met onze vrienden van de socialistische studentenbeweging een plan. We lieten in de drukkerij van de Vooruit pamfletten drukken met als tekst ongeveer het volgende: ‘Studenten staakt! Eist de troonsafstand van Leopold iii!’ We stelden de staking dus opzettelijk verkeerd voor, om de gewone Gentse burger en de student die doorgaans niet wist waarom er gestaakt werd, te doen geloven dat de staking zich richtte tegen Leopold iii. De katholieke studenten ontstaken daarover begrijpelijkerwijze in woede, zo heftig dat zij Willy De Clercq en mij, toen we de bewuste pamfletten uitdeelden, ook op straat te lijf wilden gaan. Dit ging zover dat wij tegen een aanval van de katholieke studenten bescherming moesten zoeken in de lokalen van de Vooruit in de Sint-Pietersnieuwstraat. Daar kregen wij twee forse gorilla's van het Algemeen Belgisch Vakverbond als een soort lijfwacht mee om opnieuw de straat op te gaan. Willy De Clercq en ik voelden ons met deze gorilla's niet op ons gemak. Vooral niet omdat zij het gemunt hadden op katholieke studenten die herkenbaar waren aan hun rode flat (= pet zonder klep), terwijl vrijzinnige studenten een zwarte flat droegen. Telkens als zij een katholiek student ontwaarden (ik zie het nog gebeuren in de bocht van de Kortrijksestraat), wilden ze die te lijf gaan. We hadden alle last van de wereld om ze daarvan te weerhouden.
Onze verantwoordelijkheid in de koningskwestie werd op
| |
| |
een zeker ogenblik nog daadwerkelijker op de proef gesteld, aangezien wij als liberale studenten van Gent over drie stemmen beschikten in de landsraad van de Liberale partiy. Deze landsraad werd op 8 april 1950 bijeengeroepen in het hotel Metropole aan het Brouckèreplein te Brussel. Men wilde uitmaken of de Liberale partij steun zou verlenen aan Paul Van Zeeland bij het vormen van een regering met als programma de terugkeer van Leopold iii. De drie stemgerechtigden van het Liberaal Vlaams Studentenverbond waren Leon De Meyer, voorzitter, Willy De Clercq, secretaris, en ikzelf als hoofdredacteur van Neohumanisme. Wij arriveerden op die bewuste dag 's voormiddags, kort voor de aanvang van de vergadering, en werden aan de deur van het hotel opgewacht onder meer door Julius Hoste en Victor Sabbe. Beide heren verwezen naar wat zij voor de Vlaamse liberale studenten hadden gedaan, naar de algemene politieke toestand in het land en naar het feit dat de Liberale partij gedomineerd werd door Franstaligen die veel sterker antikoningsgezind waren dan de Vlaamse liberalen. Zij vroegen ons daarom op de vergadering neutraal te blijven, hetgeen wij beloofden. Uit artikels in Neohumanisme wisten zij nochtans dat wij antileopoldist waren.
De landsraad werd zeer druk bijgewoond en verliep in een zeer woelige sfeer. Er volgden erg gepassioneerde tussenkomsten, bijvoorbeeld van het Ieperse kamerlid Hilaire Lahaye, een van de uitgesproken koningsgezinde Vlaamse liberalen. In het Frans legde hij een pathetische belijdenis van trouw aan Leopold iii af, waarvoor hij werd uitgefloten. Wij aanhoorden vooral tussenkomsten van Brusselaars en Walen, waaronder die van oud-minister Devèze grote indruk op de vergadering maakte. Opeens kondigde de voorzitter van de bijeenkomst, oud-minister Buisseret uit Luik, in het Frans aan: ‘La parole est à monsieur Willy De Clercq.’ Die stond op en schoot naar voor, zodat wij niet meer de gelegenheid hadden om hem tegen te houden door aan zijn jas te trekken. Hoste kwam op Leon De Meyer en mij toegelopen en vroeg:
| |
| |
‘Wat is er gaande? We hadden toch afgesproken dat jullie neutraal zouden blijven?’ Leon De Meyer en ik zaten daar, helemaal verbouwereerd, en we konden Hoste geen antwoord geven. Willy De Clercq stond al op het podium en hield er, in het Frans, een antileopoldistische toespraak waarvan één uitroep mij is bijgebleven: ‘Nous, étudiants liberaux flamands, nous sommes contre le roi Leopold!’ Gevolgd door een daverend applaus van een rechtstaande zaal. We hadden de indruk dat daarmee de zaak voor mekaar was, aangezien de Waalse voorzitter in zijn conclusie kon doen uitschijnen dat ook aan Vlaamse kant een heel aantal liberalen zich tegen de terugkeer van Leopold iii kantten en dus tegen de deelneming aan een regering geleid door Van Zeeland, met dat punt op het programma. Ik heb mij nooit van de indruk kunnen ontdoen dat deze landsraad het begin is geweest van de politieke carrière van Willy De Clercq, die toen al in zijn laatste jaar rechten zat.
Willy De Clercq hadden we op een heel bijzondere manier in het Liberaal Vlaams Studentenverbond leren kennen. Eigenlijk nog maar kort voor de gebeurtenis die ik verhaald heb, in het jaar 1949. Onze mentor Jacques Verhé deelde op zekere dag aan Leon De Meyer, Lucienne Michielsens, mezelf en de overige leden van het bestuur mee dat hij een zeer geschikte kandidaat had voor het ambt van secretaris, iemand die ons goede diensten zou bewijzen, een zekere Willy De Clercq. Die naam scheen niemand van ons te kennen. Wij hadden echter vertrouwen in de aanbeveling van Jacques Verhé en stemden erin toe dat Willy De Clercq naar een ontmoeting met ons zou komen om kennis te maken. Toen Willy De Clercq op die bewuste ontmoeting verscheen, herkende ik hem meteen, want hij had gedurende de voorbije jaren een paar keer, vooral op onze grote congressen, in de zaal gezeten als verslaggever voor de Flandre Libérale, de Gentse Franstalige liberale krant. Wij beschouwden hem dus als een Franstalige, zelfs als een franskiljon, wat mij deed aarzelen om ermee in te stemmen hem onmiddellijk in
| |
| |
ons bestuur de verantwoordelijke post van secretaris toe te wijzen. Leon De Meyer, Lucienne Michielsens en ik hebben Willy De Clercq toen gevraagd zijn opvattingen over de Vlaamse Beweging schriftelijk uiteen te zetten, als een soort geloofsbrieven. Hij heeft dat prompt gedaan en ons een document voorgelegd dat, meer nog dan een Vlaamse geloofsbelijdenis, als een Groot-Nederlandse geloofsbelijdenis klonk. Ik vond het in dit laatste opzicht zelfs wat overdreven. Gesterkt door de mening dat dit document ook de auteur moest binden, waagden wij het erop Willy De Clercq als secretaris in ons bestuur op te nemen.
Het dient gezegd dat hij zich als een zeer loyaal medebestuurslid ontpopte en geen moeite had om zich bij onze Vlaamsgezinde Stellingen aan te sluiten. Het jaar nadien werd hij zelfs voorzitter van de liberale Studenten. Hij stapte onmiddellijk na het beëindigen van zijn rechtsstudies en nog vóór zijn militaire dienst in de gemeentepolitiek. Op de kandidatenlijst voor de gemeenteraadsverkiezingen stond hij zelfs op de plaats die traditiegetrouw aan een Vlaamsgezinde liberaal uit het Willemsfonds was voorbehouden. Inspecteur Oscar Van Hauwaert, die tot 1951 voorzitter van het Willemsfonds was, heeft die plaats lange tijd bekleed. Willy De Clercq had tot dan toe nochtans geen enkele rol in het Willemsfonds gespeeld, en zou dat ook later niet doen. Die verkiezingen vormden het eigenlijke vertrekpunt van zijn politieke carrière.
|
|