stad had aangevoerd, bakte zij in de jaren '43 en nog in '44 meer en meer zelf brood en eenvoudige taarten, want er was weinig suiker of fruit om het gebak op te smukken. Moeder maakte bij voorkeur worteltaart die wij niet heel lekker vonden. Daarbij dronken we rozenbottelthee omdat we geen echte thee of koffie meer hadden. Ook met de verwarming thuis was het droevig gesteld: in slechts één kamer, de zogenaamde middenkamer of zitkamer, brandde een houtkacheltje, dat we stookten met hout en met kolenmodder, de zogenaamde ‘schlamm’, waardoor het zelfs hevig brandde.
De avonden waren vroeg verduisterd: ik bracht ze meestal door met huiswerk, vooral in het 5de en 4de jaar van het atheneum, toen ik vaak tot half tien 's avonds aan het werk bleef. Tijdens het weekend speelde ik 's winters veel muziek, viool en piano, en 's zomers trok ik er met de fiets op uit naar Latem en Deurle. Met een bootje dat vader had laten bouwen paddelde ik over de Leie van Gent naar Drongen of maakte ik wandelingen langs de Leie tot Afsnee en Drongen.
Deze kortstondige verpozingen, die de dagelijks kleine ontberingen en ongemakken van de oorlog even deden vergeten, werden in de loop van 1943 meer en meer onderbroken door de geallieerde bombardementen op Belgische steden. Door een van die bombardementen werd ook onze familie vreselijk getroffen: wij verloren drie dierbare verwanten. Mijn tante, ‘Moeke’ genoemd, jongste zuster van vader, gehuwd met Oscar Schamp, kwam om in het bombardement van Mortsel op 5 april 1943, evenals mijn twee nichtjes Nora en Frieda. Frieda, die ongeveer 4 jaar was, werd onder het puin van de villa in de Lindelei 44 dood teruggevonden in de armen van haar moeder. Nora, die toen 11 of 12 jaar moet zijn geweest, werd zoals zoveel schoolkinderen van Mortsel door de luchtverplaatsing gedood. Ook het vormingsstation van Merelbeke in de omgeving van Gent werd gebombardeerd.
Waarschijnlijk op initiatief van vader werd ik samen met jongeren uit diverse jeugdbewegingen naar Merelbeke