| |
| |
| |
Hoofdstuk 1
Vaders activisme en de gevolgen
Dat ik op 9 november 1929 te Gent geboren werd uit een Nederlandse moeder en een Vlaamse vader dank ik aan een toeval dat verband houdt met de geschiedenis van de Vlaamse Beweging. Mijn vader, een uitgeweken activist, leerde mijn moeder kennen in het begin van de jaren twintig in haar geboorteplaats Zevenaar bij Arnhem aan de Duitse grens. Harmina Wyers was een dochter van welgestelde protestantse boeren die een grote hoeve bezaten in de Lijmers, het poldergebied langs de beneden-Rijn aan deze kant van de Duits-Nederlandse grens. Zij was de oudste van vier kinderen. Hoewel haar zusters al getrouwd waren, had zij tot dan toe de huwelijksvoorstellen afgewezen die ze via haar vader ontving. Zij wilde niet met een boer trouwen want ze had geen zin in het boerenleven of het boerenwerk. Onder invloed van de dorpsonderwijzer, meester Verheyen, en van dominee Adriaan Wartena, die nog vaak ter sprake zal komen, en mede ten gevolge van de vrouwenemancipatiebeweging, was zij als boerendochter vóór de Eerste Wereldoorlog al erg intellectueel geïnteresseerd. Eigenlijk, zo vertelde ze steeds, wilde ze dominee worden, maar dat beroep of die roeping vond haar familie niet geschikt voor vrouwen. Men was er zelfs ronduit tegen, al had mijn moeder met het oog op dergelijke theologische studies half in het geheim bij meester Verheyen al wat Engels gestudeerd. Zij kwam veel aan huis bij dominee Wartena te Zevenaar en daar ontmoette zij mijn vader Willem Verhulst.
Vader werd geboren in 1898 te Antwerpen en was vijfjaar jonger dan moeder. Na veel omzwervingen kwam hij tenslotte te Zevenaar terecht. Die omzwervingen begonnen in
| |
| |
november 1918 toen hij bij het naderen van de Belgische en de geallieerde troepen hals over kop het stadje Vilvoorde verliet waar hij aan de tuinbouwschool studeerde. Tijdens de Eerste Wereldoorlog had vader, ik weet niet met welk resultaat, ook al aan de tuinbouwschool te Gent gestudeerd. In Gent al maakte hij kennis met de Groeningerwacht, een activistische jeugdgroepering waartoe veel van zijn jonge vrienden behoorden, en waarin hij onder meer Edmond Vandermeulen leerde kennen die later tijdens de Tweede Wereldoorlog opnieuw een huisvriend zou worden. Diezelfde Groeningerwacht trof hij ook aan te Vilvoorde waar hij onder meer met de latere leider van het vnv, Hendrik Elias, bevriend geraakte. Vader kwam tot deze jongerenbeweging in het activisme of tot het activisme in het algemeen onder invloed van zijn oudste zuster Suzanne, die in de suffragettenbeweging (een groep militante voorstandsters van het kiesrecht voor vrouwen) en als Vlaamsgezinde onderwijzeres een zekere bekendheid genoot in Antwerpen. Anekdotisch vertelde vader zelf dat hij Vlaamsgezind werd op 4 augustus 1914, de dag waarop de Eerste Wereldoorlog uitbrak, op een Antwerpse tram. Als jongeman van 16 jaar droeg hij in het knoopsgat een Belgische kokarde met daar-binnen in een Vlaamse Leeuw. Een oudere heer op het trambalkon had dit bemerkt, rukte de kokarde af en snauwde in het Frans: ‘Maintenant c'est fini tout ça!’ Uit deze anekdote blijkt tevens dat voor mijn vader, zoals voor veel Antwerpenaars, Vlaamsgezindheid zeer goed kon samengaan met loyaliteit tegenover de Belgische driekleur. Maar van toen af, zo vertelde hij later dikwijls, bestond er voor hem tussen beide een breuk en trad hij toe tot het activisme.
Als jongeman tussen 16 en 20 jaar speelde hij hierin ongetwijfeld slechts een zeer kleine rol. Na het einde van de Eerste Wereldoorlog werd hij dan ook niet gerechtelijk vervolgd. Toch ging hij op de vlucht, maar ook een sentimenteel avontuur was daar niet helemaal vreemd aan, zo vertelden vooral mijn tantes mij later. Vader vluchtte name- | |
| |
lijk op het einde van 1918 uit Vilvoorde naar Nederland in het gezelschap van een oudere vrouw, Elza Meissner, de echtgenote van de bakker bij wie hij als student te Vilvoorde had ingewoond. Elza Meissner werd in Nederland echter ziek. Mijn vader heeft in Den Haag, waar hij naar ik meen tijdens deze vlucht aanvankelijk terechtkwam, de eerste jaren zorgend aan haar ziekbed doorgebracht en toen is ze vroegtijdig overleden. Ik weet niet of zij van de bakker te Vilvoorde gescheiden was, maar feit is dat mijn vader op een zeker ogenblik wettelijk getrouwd was met Elza. Zo stond het te lezen op haar doodsbrief die ik later als kind, snuffelend in de papieren van vader, terugvond. En dat bleek ook uit de twee trouwringen die mijn vader droeg. Toen we nog kleine kinderen waren hebben mijn zusters en ik vader vaak naar de betekenis van die ringen gevraagd. Waarschijnlijk voelde hij zich wat gegeneerd, hij maakte er grapjes over die de waarheid voor de helft bevatten, maar liet ons verder over dit eerste huwelijk in het ongewisse.
Hij vertelde ons dat hij het tijdens die eerste maanden en jaren in Nederland, meer bepaald in Den Haag, materieel zeer moeilijk had. (De dichter Richard De Cneudt, lid van de Raad van Vlaanderen en vooraanstaand activist met wie hij vooral in Nederland bevriend geraakte, heeft dit naderhand bevestigd.) Ik vernam als kleine jongen zowel van vader zelf als van De Cneudt dat sommige activisten aan de kost kwamen door in Den Haag een van de eerste kleine bioscopen te exploiteren. Verder heb ik horen vertellen, vooral door mijn moeder, dat vader later bevriend geraakte met Kees Boeke, een groot hervormer op pedagogisch gebied. Boeke stichtte een school waaraan de Nederlandse koningin Juliana later, na de Tweede Wereldoorlog, de opvoeding van haar kinderen toevertrouwde. Een foto van Kees Boeke heeft trouwens altijd in onze woonkamer gehangen.
Moeder vertelde mij ook dat vader op een bepaald ogenblik deel uitmaakte van een soort commune met communistisch-christelijke ideeën, waarin een zekere dominee Bosch- | |
| |
ma een rol speelde. Ik heb deze dominee later in mijn jeugd nog wel een keertje gezien: ik herinner mij een man met een heel grote bos haar, maar ik kan ook in de war zijn gebracht door Boschma's naam. In ieder geval lagen thuis altijd kleine brochures met een blauwe kaft die Boschma veelvuldig schreef en die mijn moeder gretig las en voor haar kinderen van commentaar voorzag. Uit die vriendschap met dominee Boschma, waarover ik verder heel weinig weet, is waarschijnlijk de bekering van mijn vader tot het protestantisme voortgekomen.
Hij kreeg in zijn jeugd thuis te Antwerpen een katholieke opvoeding, maar de familie was alleen formeel katholiek en in feite liberaal. Mijn grootvader Jozef Verhulst bezat een diamantslijperij in de Boomgaardstraat, op de grens van Antwerpen en Berchem. Mijn tantes, mijn vader en ook later mijn moeder vertelden me dat hij zeer ongodsdienstig was. Op zijn sterfbed vloekte hij toen mijn grootmoeder hem voorstelde een priester te roepen die hem de laatste sacramenten zou toedienen. In mijn jeugd heb ik vader ook nooit als een zeer godsdienstig man gekend. Ik meen nochtans dat hij wel religieus was aangelegd. Tijdens zijn latere gevangenisjaren na de Tweede Wereldoorlog kwam die religiositeit opnieuw aan de oppervlakte, maar voordien viel er van die godsdienstige houding weinig te bespeuren. In zijn Hollandse tijd, in de jaren twintig, moet dat anders geweest zijn, waarschijnlijk onder de druk der omstandigheden.
Waarvan hij leefde, vóór hij te Zevenaar aankwam, heb ik nooit goed geweten. Te Zevenaar kreeg hij in ieder geval een betrekking, misschien wel, maar dat weet ik niet zeker, door bemiddeling van de dominee, of door een van diens kennissen. Vader werd tuinman op de villa van de familie Van Gimborn die te Zevenaar een inktfabriek bezat die nu nog vrij bekend is. Hij leefde echter zeer geïsoleerd, op een klein kamertje in het centrum van het dorp, dicht bij de katholieke kerk, want Zevenaar was een overwegend katholieke gemeente, hoewel er enige joden woonden. Vader
| |
| |
heeft mij altijd verteld dat hij met enkele van hen wél vriend-schappelijke relaties onderhield. Hij was zeer arm, hij had nauwelijks een bed om in te slapen, vertelde moeder steeds. Toen al, zoals later tot aan de Tweede Wereldoorlog, had hij een opvallende kop met heel lange zwarte haren. Hij werd door de inwoners van Zevenaar en zeker door de rijke boeren uit de omgeving min of meer geschuwd.
Dominee Wartena trok zich echter zijn lot aan en zo leerde moeder, die, zoals gezegd, daar vaak aan huis kwam, vader kennen. Dit betekent echter niet dat er tussen vader en moeder van bij het begin een amoureuze relatie ontstond. Vader keerde immers niet lang nadat hij moeder leerde kennen naar België terug. Hij ging eerst naar Antwerpen waar hij in dienst trad bij zijn schoonbroer Oscar Schamp die er een grote elektriciteitszaak als coöperatieve samenwerkende maatschappij mega had opgericht. Weldra bezat hij een autootje waarmee hij een tocht naar Nederland maakte om moeder weer op te zoeken. Dit moet in de jaren '25 of '26 geweest zijn.
Moeder was vooraan in de dertig en blijkbaar heeft toen mijn vader aan haar ouders zijn eerste huwelijksaanzoek gedaan. Het werd prompt afgewezen. Mijn grootvader, een oude strenge herenboer, moest niets hebben van die avontuurlijke Belg. Hij vond het al erg genoeg dat zijn oudste dochter niet, zoals haar twee zusters, met een boer wilde trouwen. Dat moeder nog steeds ongetrouwd was kan wel hebben bijgedragen tot haar verlangen om met de Antwerpse Vlaming in het huwelijk te treden. Bij een volgend bezoek waagde vader het opnieuw: hij deed een huwelijksaanzoek aan mijn grootvader en deze tweede keer moet hij op zijn aanstaande schoonvader een betere indruk hebben gemaakt, want uiteindelijk kreeg hij de toestemming. Eerst gingen mijn grootvader en grootmoeder zich echter in het zuiderse wufte Antwerpen nog vergewissen van de levensomstandigheden waarin mijn moeder terecht zou komen. Na het huwelijk in 1927 volgde moeder vader naar Antwerpen waar ze zich vestigden op de Grote Steenweg 3 te Berchem.
| |
| |
De elektriciteitszaak mega van mijn oom nam vlug uitbreiding en weldra opende hij een bijhuis te Gent, in de Oudburg 36. Vader werd naar dat filiaal gestuurd, enerzijds om er als conciërge in te wonen, want er waren grote magazijnen te bewaken, anderzijds om er als handelsreiziger in dienst te treden. Moeder van haar kant werd als kantoorbediende in de mega tewerkgesteld. Daar leerde dit Nederlandse boerenmeisje de Vlaamse mentaliteit en de Vlaamse dialecten kennen. Ze moest bestellingen aan de telefoon opnemen en ze begreep uit het dialect niet altijd het verschil tussen duizend (duzend) lampen en een doos (duze) lampen, waardoor de bestellingen die zij wanhopig noteerde wel eens tot haar groot verdriet in het honderd liepen.
Op 9 november 1929 werd ik als haar eerste kind geboren. De bevalling verliep niet gemakkelijk, want moeder was intussen al zesendertig jaar oud. Kort na mijn geboorte brak ook in België de economische crisis uit, als gevolg van de krach in Wallstreet. Vader verkocht hals over kop een mooi stuk grond dat hij bij de Golf te Sint-Martens-Latem had gekocht. In zijn eerste Gentse jaren ging hij vaak naar Sint-Martens-Latem, waar hij veel vrienden telde, vooral onder de Latemse schilders waartoe ook Albert Servaes behoorde die één van zijn kennissen was. Langs deze weg moet het mooie 18de-eeuwse landboek van Sint-Martens-Latem uit het gemeentearchief verdwenen zijn dat ik later als kind thuis leerde kennen. Het stond op de buffetkast, zogenaamd als boek waarin men de namen van de stoute kinderen schreef. Toen ik geschiedenis studeerde ontdekte ik dat het een landboek was. Ik heb het dan ook terugbezorgd aan de rechtmatige eigenaar, de gemeente Sint-Martens-Latem, waar mijn vriend en historicus Raf Vandenabeele intussen burgemeester geworden was.
Moeder leidde in Gent zeker geen gemakkelijk leven. Ze had nu een kind, ze werkte overdag op kantoor en ze moest tegelijk conciërge spelen. Haar man moest als handelsreiziger vaak de weg op en kwam 's avonds dikwijls laat thuis. In 1931
| |
| |
kreeg ze bovendien een tweede kind, mijn zuster Aletta. Het meisje werd genoemd naar mijn grootmoeder van moeders-zijde, een voornaam die trouwens in de familie van moeders-zijde frequent voorkomt. Aletta Westerveld, mijn grootmoeder, eveneens afkomstig uit het oosten van Nederland, uit de streek van Doetinchem-Steenderen, was een tante van prof. J. Boogman, mijn latere collega te Utrecht. Toen Boogman oud geworden was heb ik op een foto gemerkt hoezeer hij op mijn grootmoeder leek. Ikzelf was Adriaan genoemd uit dankbaarheid jegens dominee Adriaan Wartena die veel voor moeder en vader gedaan had, en ik werd, tussen haakjes gezegd, ook protestants gedoopt. Mijn tweede naam Edward kreeg ik tot aandenken aan oom Edward, een oudere broer van mijn vader, die tijdens de Eerste Wereldoorlog als vrijwilliger vocht aan de IJzer, sneuvelde in 1917 en begraven ligt op het militaire kerkhof van Westvleteren.
|
|