| |
| |
| |
[IV]
Twee jaar later trouwde ik met Lucie. Het was mij voor de wind gegaan. Ik had de zaakwaarnemers niet nodig gehad om op het paard te komen. Ik kende ze alleen maar uit de verslagen van de deken op de jaarvergaderingen van de orde, waarin zij met grote afschuw werden ter sprake gebracht, en het jammerlijk lot van confrères werd beschreven die in de klauwen van deze parasieten waren gevallen. Ik heb er nooit een gezien.
Ik had mij bescheiden ingericht op een kamer aan de achterkant van een grachtenhuis, met een bureau en wat stoelen van een vendutie, een wankele dossierkast die de gefailleerde vorige bewoner had laten staan en een boekenrek, zo schamel gevuld, dat ik nauwelijks kon hopen er enig aanzien aan te ontlenen.
Personeel spaarde ik uit door mijn stukken zelf te tikken op een gehuurde schrijfmachine en de vrouw van de concierge had zich bereid verklaard mijn telefoon aan te nemen wanneer ik in het Paleis van Justitie moest zijn.
Het was een vriendelijk mens, maar zij lispelde en drukte zich uit in het gepolijst Haarlemmerdijks van in beter doen geraakte burgerjuffrouwen, wat ik fnuikend voor de ontwikkeling van mijn praktijk vond, maar ik kon mij nu eenmaal niets beters veroorloven.
In dit vertrek ontmoette ik Lucie voor het eerst. Toen zij binnenkwam schaamde ik mij plotseling voor het verschoten behang, dat aan de zoldering hier en daar losliet en aan de raamkant bruine vochtplekken vertoonde. Het ergerde me dat ik de asrommel op de kachelplaat niet had opgeruimd en die morgen voor de zoveelste keer had nagelaten voor de werkster een briefje klaar te leggen dat ze eindelijk eens de stoflaag van de schoorsteenmantel moest verwijderen. Jezus, wat waren die ruiten smerig.
| |
| |
Lucie scheen mijn verlegenheid niet op te merken. Rustig nam zij plaats op de stoel die ik haar aanwees. Ik vroeg haar of zij wilde roken, maar zij gaf de voorkeur aan een mentolsigaret die ze uit haar tasje opdiepte.
Ik had moeite mijn gedachten te houden bij de uiteenzetting, waarmee ze aanstonds van wal stak, al konstateerde ik waarderend dat zij zonder nodeloze omwegen en zo objektief alsof het eigenlijk niet haarzelf aanging tot de zaak kwam.
Het ging over een kinderboek, dat zij in opdracht van een uitgever had geschreven en dat inderdaad onder haar naam verschenen was. Tot haar ergernis bleken echter grote stukken uit het manuskript geschrapt en was het laatste hoofdstuk door een onbekende zodanig herschreven, dat het boek in haar ogen volkomen bedorven was.
Ik had mij tot dusverre weinig om vrouwen bekommerd. Het werk verslond die eerste jaren vrijwel al mijn tijd. Ik had bemerkt dat hetgeen ik mij uit de handboeken eigen had gemaakt op geen stukken na toereikend was om de advokatuur op enig niveau te bedrijven en wijdde mij systematisch aan het bestuderen van de jurisprudentie, die ik in mijn studietijd te veel verwaarloosd had. Af en toe liep ik 's avonds weleens een bar binnen, maar de vrouwen die er rondhingen trokken mij weinig aan en als er al eens een tussendoor liep die dat wel deed, kon je er donder op zeggen dat er in de bus geblazen diende te worden.
Ik wist op dat ogenblik werkelijk niet welk advies ik haar diende te geven, maar ik bekommerde mij er weinig om. Gefascineerd keek ik naar het voornaam ovaal van haar gezicht, waarin prachtige tanden blonken. Zij was pas vijfentwintig, maar ze zat er volkomen ontspannen
| |
| |
bij. Haar kleding getuigde van een smaakvolle eenvoud. Goedkeurend dacht ik: ‘Grijs, en juist die snit waar ik van houd. Niet te veel kleuren er bij. Zwart tasje, zwarte schoenen. Jammer dat ik zo haar benen niet kan zien. Komt straks nog wel. Weet, dat ze knap is, toch geen pose van ben-ik-niet-aardig. Zakelijk, kritisch, geen sieraden, behalve een gouden armbandhorloge, ook al doodsimpel. Geen ringen, zelfs geen gladde. Nee, dat is mooi, geen gladde.’
Merkwaardig genoeg beijverde ik mij haar zo vlug mogelijk weer de deur uit te werken. Ze maakte me wat onzeker, alsof ze eigenlijk op mijn stoel hoorde te zitten en ik op de hare. De losse toon, waarin ik mij geoefend had was ik opeens kwijt.
‘Uw geval lijkt simpel,’ zei ik, ‘maar dat is het toch niet. Schending van auteursrecht, misschien onrechtmatige daad. Ik kan mij herinneren onlangs een uitspraak over een soortgelijke kwestie gelezen te hebben. Ik zal die nog eens opslaan, ik heb haar niet een twee drie bij de hand. Van de week zal ik een middag vrijmaken om de situatie eens rustig te bestuderen. Kan ik U bellen?’ Ik noteerde haar telefoonnummer.
Toen zij weg was liep ik naar het gangraam om haar na te kunnen kijken. Ik zag haar de hoge stenen stoep afdalen en was verrukt over de manier waarop zij zich bewoog.
Terug in mijn kamer sloeg ik alle boeken en dossiers dicht, rookte ijsberend een stuk of drie sigaretten snel achter elkaar op, keek in de spiegel om te zien of mijn toilet wel in orde was geweest en verliet tenslotte het huis, na de concierge te hebben gewaarschuwd.
Ik liet een paar dagen verstrijken voor ik haar opbelde.
‘Ik geloof dat ik U nu mijn advies kan geven. Misschien
| |
| |
zou U vandaag of morgen gelegenheid hebben om nog eens te komen praten.’ Ik zei het zo nonchalant mogelijk, maar ik kon nauwelijks haar komst afwachten.
‘Dat is goed,’ zei ze, ‘wanneer schikt het U?’
Ik deed of ik in mijn agenda bladerde.
‘Morgen ben ik de hele dag bezet,’ zei ik als in nadenken verdiept. ‘Overmorgen is het ook wat moeilijk... Vanmiddag zou, eerlijk gezegd, nog het beste zijn.’
Zij wachtte even en zei toen: ‘Dan niet zo vroeg want ik heb nog een afspraak. Om een uur of vier?’
Het was vier uur en vijf uur en om half zes zaten wij tegenover elkaar in een Chinees restaurant, want ik had er geen gras over laten groeien.
Ik was geweldig op dreef, vertelde saillante gevallen uit mijn praktijk, die ik aandikte en spoorde haar aan de duurste spijzen op de kaart uit te zoeken. Ik was ervan overtuigd dat geen vrouw kon lachen zoals zij, dat zij de slankste handen had die ik ooit had gezien. Hoewel de konversatie over koetjes en kalfjes mij niet goed afgaat en ik pas mijn draai vind wanneer ik zwaarwichtige juridische problemen kan aansnijden, hoorde ik mij tot mijn eigen verbazing de ene snedigheid na de andere lanceren en overtrof ik mijzelf in een badinerende opgewektheid, die haar tot mijn trots telkens een lach op haar lippen bracht.
De ontmoeting met Lucie verleende de betekenis van mijn werk een nieuwe dimensie. Nooit wierp ik mij met meer geestdrift op mijn zaken, nooit sprak of schreef ik met meer vaart dan in de eerste maanden na onze kennismaking.
Zij had er plezier in mij te helpen. Al gauw liet ik het aan haar over mijn konklusies en brieven te tikken.
| |
| |
Aanvankelijk alleen in de avonduren, maar het duurde niet lang of zij liet de biblioteek, waar zij voor halve dagen werkte, schieten om elke middag op mijn kantoor achter de schrijfmachine door te brengen.
Ik dacht toen oprecht dat wij gelukkig met elkaar waren, maar nu besef ik dat er in mijn leven door haar niets wezenlijk was veranderd. Ik zette mijn jacht naar resultaten voort, verheugde mij er wel over een bondgenote te hebben gevonden met wie ik van gedachten kon wisselen en die mij op mijn zwakke punten kon aanvullen, doch daar bleef het bij. Ik had het gevoel mijn baan, samen met haar, sneller af te leggen. Zij had mij er als het ware een paar vleugels bijgegeven, maar het zou niet in mij opgekomen zijn voor mijn vlucht een andere richting te kiezen.
‘Je rekent veel te weinig,’ zei ze een keer. Inderdaad een zwak punt van me. Vragen om geld lag mij niet. Een debat over de hoogte van mijn deklaratie hield ik maar kort vol. Aan marchanderen had ik een hekel. Het liep er meestal op uit dat ik, zelfs in duidelijke chikaneuse gevallen, maar toegaf. Ik bewonderde de zakelijkheid waarmee Lucie in geldzaken te werk wist te gaan.
‘Je moet toegeven dat wij ook moeten leven.’ zei ze. ‘Heb je weleens uitgerekend hoeveel kosten je hebt? Huur, telefoon, licht, verwarming, je tijdschriften, je papier. Tel dat eens op! Je bent al honderden guldens kwijt vóór je nog in een boterham hebt gebeten. Het wordt hoog tijd dat je alles wat je doet opschrijft en vaste uurtarieven aanhoudt, anders doe je jezelf tekort. En het stáát ook niet. Je moet de mensen niet het gevoel geven dat ze iets goeds tegen een zachte prijs kunnen krijgen.’
Ik konstateerde tot mijn verbazing dat rekeningen, die ik
| |
| |
gepeperd vond en soms pas na een paar dagen op de post durfde doen, prompt werden betaald.
Door een stom toeval kwamen vlak achter elkaar een paar oktrooizaken bij me binnen. Wel niet zo verschrikkelijk belangrijk, maar ik verdiende er toch aardig aan.
‘Het loopt fantastisch,’ zei ik tegen Lucie. ‘Er komt wat je noemt schwung in. Ik kan het nu weer een paar maanden uitzingen. Je voelt je zo rottig als je van de ene dag in de andere moet leven.’
Ze ergerde zich gruwelijk aan de administratie die ik vóór haar komst voerde. Ik schreef alles gewoon in een kasboekje, links de ontvangsten, rechts de uitgaven.
‘Klungelwerk,’ zei ze, ‘kruideniersgedoe. Zo heb je geen overzicht. Je bent trouwens verplicht gelden van derden apart te boeken.’
Ze zette een heel nieuw systeem op en kloeke tabellarische boeken deden hun intrede, die mij op pijnlijke wijze aan mijn bank-periode deden denken. Maar het was ontegenzeggelijk nuttig en ik liet haar graag begaan. De zaak floreerde en elk kwartaal gaf een bescheiden vooruitgang te zien.
Na ons trouwen verhuisde ik naar een deftiger deel van de gracht, schafte duurdere meubelen en nieuwe tapijten aan en op aanraden van Lucie, nam ik niet een sekretaresse doch een ervaren prokureursklerk in dienst, die getrouwd en dus wel duurder was, maar volgens Lucie door zijn waardige verschijning de allure van mijn kantoor verhoogde.
Na enige jaren had ik bij mijn confrères en de rechterlijke macht een goede naam verworven. Ik maakte al vage plannen om een dissertatie te schrijven, een vergelijkende
| |
| |
studie over het recht van de scheppende mens in Europa. Lucie zei: ‘Zodra je tijd kunt vrijmaken gaan we er een maand uit om in het buitenland stof te verzamelen, elk jaar gaan we naar een ander land en wanneer je voldoende materiaal bijeen hebt kun je dat geleidelijk aan uitwerken.’
Zij was bij uitstek praktisch, maar misschien leg ik toch op deze kant van haar karakter wel teveel nadruk, want zij was volop vrouw, zij wist precies de betekenis die haar lichaam in ons huwelijk had. Zij miste elke frivoliteit en ook als minnares bleef zij waardig, maar een zeker raffinement in liefdeszaken was haar niet vreemd. Ook hier liet haar zin voor harmonie en evenwicht haar niet in de steek. Alles wat zij deed geschiedde met de grootste zorg. Het werk in huis, het bereiden van maaltijden, alles ging haar zonder merkbare inspanning af. Zij haastte zich niet, maakte ook nooit de indruk hard aan het werk te zijn. Rustig en met overleg ging zij haar gang, en op elke tijd van de dag waren onze kamers helder en opgeruimd, er was nooit iets zoek, en ik was eraan gewend geraakt mijn linnengoed met de regelmaat van de klok te verwisselen.
Lieve hemel, wij wisten onze zaken zo uitstekend te regelen en wij allebei meenden in alle oprechtheid dat het van doorzicht getuigde in alles een vaste gedragslijn te volgen; wij hadden ons na de min of meer onbezonnen maanden in de eerste tijd van ons trouwen velerlei gewoonten gevormd. Bezoeken aan schouwburgen of films vonden steeds op vaste dagen plaats, vrienden en kennissen, geselekteerd tot een kleine groep, werden ontvangen of opgezocht op de zoveelste dinsdag of vrijdag van de maand, en de maandag was de dag waarop wij in een
| |
| |
restaurant gingen eten om daarna ergens op het Leidseplein te gaan dansen.
Nee, het zag er niet naar uit dat dit goed georganiseerd bestaan zou kunnen worden verstoord, en wij ergerden ons oprecht wanneer iemand in onze onmiddellijke omgeving in opspraak kwam wegens dronkenschap of een vrouwengeschiedenis, vormen van ongedisciplineerd gedrag, die met onze beheerste leefregel onverenigbaar waren. Wanneer ik haar vertelde van mannen en vrouwen, wier huwelijkszaakjes in onfrisheid de routine-echtscheidingen overtroffen, was haar reaktie vaak: ‘dat zou ik nooit kunnen’ of ‘zoiets zou jij nooit doen’. En ik was het roerend met haar eens.
Schuitemaker bijvoorbeeld vonden wij maar een singulier geval; misschien kon je nog beter een avonturier zijn dan een neurastenische zeurkous. Sommige mensen konden ook niets van het leven maken!
Ik liep die Schuitemaker op een zomeravond tegen het lijf. Hij zat op het terras van café Schiller alleen achter een tafeltje. Een half leeggedronken glas sherry stond voor hem. Ik was gehaast, zoals altijd, maar het schoot me te binnen dat ik hem nog niet had gelukgewenst met zijn benoeming tot plaatsvervangend-rechter, die pas in het Juristenblad was aangekondigd.
Ik gaf hem de hand en ging naast hem zitten. Het gesprek vlotte niet erg. Schuitemaker was stil en scheen nauwelijks te luisteren toen ik een paar gemeenplaatsen zei over de eer die hem als advokaat was te beurt gevallen. Ik wist dat hij geweigerd had naar die funktie te solliciteren, en dat hij door de president van de rechtbank min of meer bewogen was om zich voor het ambt beschikbaar te stellen.
| |
| |
Wat doe je. Je zwengelt zo'n man een beetje op. Dat wil hij wel graag en om eerlijk te zijn, moet ik toegeven dat ik hem niet weinig benijdde.
Wij keken in de vallende avond naar de voorbijgangers. Hij scheen geheel verdiept in het drukke beweeg op het Rembrandtsplein, waar trossen vermaakzoekenden de ingangen van de strip-teasetenten belegerden.
Ik zei: ‘Ik doe dat veel te weinig, zo af en toe op een stoel zitten en gewoon sullig rondkijken naar de kellners die over de terrassen ronddwarrelen, naar taxi's en trams die af- en aanrijden, naar de baard van een vent. Het is eigenlijk wel boeiend om zo van achter een tafeltje de wereld om je heen gade te slaan en je te verbazen, bijvoorbeeld over die knaap, die al drie keer om die vrouw daar is heengedraaid en nu eindelijk tot de onderhandelingen over de prijs is overgegaan.’
Schuitemaker richtte een verstrooide blik op de vrouw die, aangezien de besprekingen blijkbaar tot een bevredigend einde waren gekomen, zich plotseling energiek omdraaide en de man voorging. Wij keken het paar na dat, achter elkaar lopend, in de Amstelstraat verdween.
‘Dat is het geheim van ons sukses,’ zei hij langzaam. ‘Hoe lang ben jij in de praktijk? Een jaar of vijf, als ik het wel heb. Je verbeeldt je nog dat wij alleen maar belangrijke dingen doen. Maar wat is belangrijk? Een proces winnen? Houden van een vrouw? Rechter spelen? Je bent nu al de weet-ik-hoeveelste die me komt feliciteren en ik vind dat aardig van je. Maar ik krijg zo langzamerhand het gevoel, dat ik me moet schamen, en dat het nu eindelijk eens allemaal moet ophouden. Ik feliciteer je met je sukses. Ik feliciteer je met je sukses. Ik ga er van gillen. Het is om je rot te lachen als het niet zo zielig was. Heb jij ooit iets
| |
| |
voor een kliënt bereikt? Goed, laten we aannemen, je bezorgt een vrouw een tientje alimentatie meer per week dan ze had voor ze de eer had van jouw eminente gaven gebruik te maken, het dubbele voor mijn part, maar heb je werkelijk iets voor haar kunnen doen? Haar eenzaamheid kunnen wegnemen bijvoorbeeld? Haar een antwoord aan de hand gedaan op de vragen die de kinderen stellen? En die vent, die je van zijn vrouw hebt afgeholpen, heb je hem met het afschrift van het echtscheidingsvonnis een certifikaat kunnen geven, dat hij na een jaar of wat niet van zichzelf zal hoeven kotsen?
Wij regelen alleen de buitenkant van de dingen, wij zorgen dat Piet zijn centen krijgt van Jan die het verdomt te betalen, wij draaien minimum-kontrakten in elkaar en laten er ons voor betalen, maar we weten best dat ze het geld in hun zak hadden kunnen houden wanneer ze gewoon een beetje te goeder trouw waren. Een akte is een diploma voor het onfatsoen. Niemand komt er een stap verder mee.’
Hij pauseerde even om zijn sigaret op de tegels uit te trappen en ik zei:
‘Je bent bijzonder op dreef, maar overdrijf je niet een beetje? Als Piet zijn centen heeft, heeft hij zijn recht en als Jan chikaneert kan Kees hem het kontrakt onder zijn neus frommelen. Het gaat er tenslotte om ieder het zijne te geven, vormen te scheppen en oplossingen te zoeken wanneer de zaak is vastgelopen. Er zit een enorm stuk kreativiteit in ons werk. Ik maak graag een kontrakt en ik voer graag een procedure, omdat ik ervan overtuigd ben dat ik hoe dan ook de man die tegenover mij zit van onzekerheid ontlasten kan, en een verloren proces is beroerd, maar het herstelt de rust. Zonder ons...’
| |
| |
‘Het is allemaal een kwestie van utiliteit,’ onderbrak hij mij. ‘Advokaten, doktoren, ingenieurs, iedereen doet nuttig werk, dat bedoel je toch? Wij maken ons wijs dat we leiding geven, nood lenigen en weet ik wat voor dierbaarheden je nog meer kunt verzinnen. Ik zeg je, dat het flauwekul is, oppervlakkig geflodder, meer niet.
Een vriend van me, een psychiater zette een paar jaar geleden zijn praktijk aan de kant omdat hij wist dat hij machteloos was. En dat was nog een arts tenminste, die zich met vlees en bloed kan bemoeien. Hij was zeer gezocht, hij bereikte schitterende resultaten, zei men, maar hij kreeg tabak van zijn sukses en haalde het bord van zijn deur. Vergeleken met hem staan wij er nog beroerder voor.’
Schuitemaker gunde zich niet de tijd om de ober te roepen en af te rekenen. Hij klemde een rijksdaalderbiljet onder de asbak en stond op. Ik vergezelde hem tot de tramhalte tegenover ‘De Kroon’.
‘Ik heb twintig, dertig jaar gedacht dat ik geboren was om te studeren,’ zei hij onderweg. ‘Het verrichten van wetenschappelijk werk heeft mij altijd grote voldoening geschonken. Ik heb alle kommentaren op de wetboeken gelezen en uitgevorst. Het Nederlandse recht heeft vrijwel geen geheimen meer voor mij. Mijn kennis van de jurisprudentie heeft menigmaal verbazing gewekt, tientallen arresten kan ik uit het hoofd citeren; ik ben in staat de datum en de vindplaats erbij te noemen. Voor mijn kliënten heb ik mij altijd volledig ingezet, geen moeite was mij teveel, ik rustte niet voordat ik alle mogelijkheden had benut. Ik heb het gevoel of dit alles voorgoed tot het verleden behoort. Ik heb er geen plezier meer in. De laatste weken stuur ik nieuwe zaken door aan jongere
| |
| |
confrères, onder het mom dat ik overbelast ben. Ik vraag mij af waar ik vroeger mijn zekerheid en overtuiging vandaan heb gehaald.’
‘Het is jammer dat die psychiater geen praktijk meer uitoefent,’ zei Lucie. ‘Die Schuitemaker moet nodig op vakantie, hij zal ervan opknappen. Als mannen tegen de vijftig lopen krijgen ze dat. De een gaat opeens drinken, de ander probeert zichzelf te bewijzen dat hij nergens voor deugt.’
Hoe was het mogelijk dat je zulke waanzin in je hoofd kon halen? Wij waren veilig, wij hadden elkaar, m'n praktijk was nog wel niet groots, maar Keulen en Aken waren ook niet op één dag gebouwd. Je moet geduld hebben, nooit iets forceren, de kans van slagen was toch zo goed als zeker. En we zouden kinderen krijgen en ze een goede opvoeding geven, en hopelijk samen vergrijzen en oud worden.
|
|