Verbroken zegel(1952)–Jan Vercammen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 70] [p. 70] [pagina 71] [p. 71] XVI VEEL bloemen bloeien op Gods lichte we- reld, vrienden, waar dichters ze vonden, zelfs in de woestijn, de seizoenloze zee en de met duisternis gedempte afgronden. Gelijk de bloemen schoon en ontelbaar zijn de vrouwen, die wij beschroomd aanraken met een blik, een ademhalen, een gebaar, met een verlangen slechts of een verzaken - die aldus éénmaal ons bezit zijn geweest voor één ogenblik of een ogenblik langer. Elk hunner liet ons, telkens weer verweesd, haar gedachtenis. Enkele werden zwanger van ons zaad, ons verlangen, onze wil of onze gedachte en kunnen niet vergeten: wij vullen met onvervuldheid de stil- te tussen de stappen, welke zij weten voorgoed in een stilte als een graf verdwij- nen. Zij bidden, ontsteld om onzentwille en op hun lippen ligt de druifdonzen schijn van de lampen hunner wake te trillen. Toen verlangen hun lenden had aangeraakt met zijn vingeren, waarvan wij de mildste niet kennen, vrienden, lag de wereld naakt als de derde dag in haar vruchtbare stilte. En zij schiepen gewassen en dieren soort- gewijs om de aarde voor hun komst te bereiden. Wanneer iemand van ons hun teken hoort, begrijpt hij hun woord als een ingewijde; hij treedt haar tegemoet en in de palm van zijn handen - o schaduw dezer oasen! - verzamelt hij, zorgzaam als Ruth haar hal- men, de stille stamelingen hunner extazen. [pagina 72] [p. 72] Zij leggen haar klederen af, dat wij haar met het zwoele fluweel of de zoele zijde van strelingen kleden; opdat wij haar lichaam - o schrijn van tresoren! - voor beiden ontsluiten zouden. Wij ontvangen vervoerd de stigmaten van haar gezegende wonden en nimmer is het leven bernender beroerd, door de dood, maar nimmer schoner ongeschonden. Zij ademen de ziel der bloemen in, die ster- ven in volkomen zuiverheid: om ongeschonden te bewaren wat in eeuwigheid hij niet wil der- ven heeft God slechts zijn aardse Eva gevonden. Zij zijn de dageraad, die het aangezicht der aarde doet opklaren als de dagen niet opengaan van de zon; zij zijn het gedicht voor bezwering van de honderd hinderlagen der wijsheid, die de moede man, onverhoeds bijwijlen, aantast om hem te vervreemden van zijn bestemming; de horen des overvloeds, uitvloeiend in de handen der ontheemden. De Helleen wist haar reine gedachtenis telkens weer bloeien in de tuberozen over het graf van zijn vader. Aan zijn dis in haar licht was hij de schaduwloze, die wij nog ontmoeten in het tempelpuin. Maar sindsdien gingen de woorden verloren, puur als de sculpturen in zijn tuin, voor de zeven wonderen uitverkoren der vrouw. Ach, vrienden, wanneer wij de naam voor onze vervoering ontroerd ontdekken als de vrouw ons tot leven bekeert, komt schaam- te een enge kring om onze stilte trekken [pagina 73] [p. 73] of ergernis brandt haar asseloos uit. Kon hij de namen van Eden weervinden, de dichter, hij zou ze dankbaar en luid uitzingen: allelujah voor de beminde, deze gebenedijde die benedijdt. Zo verlangt hij soms in zijn stille handen een Tanagrabeeldje te zien uit de tijd toen het licht nog pril was. Wij branden niet van de woorden, vrienden, maar van onze onreinheid; oorspronkelijke namen bevrijden ons uit deze ontwijde ban. O konden we één ogenblik ons niet schamen, wij zouden het zonlicht op aarde zien, gelijk het gestold ligt in de petalen der bloemen. O woorden verloren, misschien voorgoed, sinds de verwarring der talen. Vorige Volgende