| |
| |
| |
| |
| |
| |
X
DAT God de dichter woorden van het kind
verlene, welk wonderzinnig elk wezen
met namen noemt, waarin 't hun oorsprong vindt:
een werelddeel, volkomen onbekend voordezen.
Gij, vrienden, volgt de dichter en de vrouw
en wilt hun stemmen en hun stilten horen,
die van elkander trillen - en aanschouwt
hun naaktheid der geboorte: hergeboren
zijn beiden uit elkander, terwijl de tijd
een enkele stap, verstild om hunnentwille,
vooruitging, lijk alleen een goedgezinde tijd
één stap onder zijn vele kan verstillen.
Voorheen riep deze dichter alle verten na:
O Benares, de bloemen van Bengalen
zijn voor uw schemerig gelaat schoon opgegaan
en witte lotusscherven op de jaspisschalen
van uw gewijde wateren, gewijde stad.
O Benares, beloofde land, met lust ontvangen
in Edens schoot toen God zich schuldeloos vergat,
dat alle geuren van Bengalen, opgevangen
in uw palmen, offert aan de vruchtbaarheid.
O Benares, mijn welbeminde, die gebeden
verhoort in tempels aan de liefde toegewijd,
O Benares, gebenedijde boven alle steden,
berg van verheerlijkingen, wees mijn droomgebied.
Toen echter zag de dichter, hoe jasmijnen
en rozen bloeien bij zijn handen. Ziet,
de parelmoeren waterlelies deinen
op onze wateren, in onze zon en wind.
Hij zag zijn lieve berken, beuken en abelen
en de andere bomen weer met ogen van een kind.
En hij begon de zachte schaduwen te telen
| |
| |
voor zijn liefs leden, voor het ademende kind
dat, uit zijn zaad en uit haar schoot geboren,
hun hand ontgroeit en zelf zijn weg begint
over de heuvelen paars van de passifloren.
Hoort, vrienden, hoe de dichter van het kind
niet zwijgt, het kleedt met vele warme klanken
van woorden, die hij lijk druiven wint
op zijn verlangen - o vruchtbare ranken!
Om het kind wordt hij niet tot bitterheid
verleid. Hij zegt u: wanneer gij zoudt horen
die harde klank waar zijn woord van hem scheidt,
is zijn echt woord voor uw hart verloren,
daar uw hart onaandachtig is of ondiep.
Hij weet zijn kind dat niet is ontvangen
leven gelijk God leeft, die Mozes toeriep
uit het braambos, brandend van het verlangen
des herders. Het leeft, vrienden, in alles wat
ons hart en onze geest voedt en in onszelven,
daar wij slechts bidden kunnen waar onze schat
is geborgen: onder de vluchtende gewelven
der sferen, in onze ziel, in ons lichaam,
in het hart der aarde. Bidt alleen om leven,
om leven, vrienden, in uw naam, in de naam
van wat u vervult en van alle verheven-
heden op uw Thabor ontvangen. Bidt
om de dood die de getrouwen het leven
weer binnenleidt, dezen, wier vruchtbare lid-
maten de werken des levens bedreven,
zevenmaal zeven te noemen. Hij ziet,
de dichter, hoe zijn lief in schone dagen
de bloesem van haar verwachting draagt die niet
verwelken zal eer, opdat zij vrucht drage,
| |
| |
het zegel van haar verborgen vruchtbaarheid
verbroken wordt, dat haar ogen aanschouwen
het licht dat de aarde in de scheppingstijd
ontving, en alle trouw van het voorgeslacht
erve in haar verscheurdheid. Deze zeker-
heden zijn van zijn ogen licht en nacht,
gelijk het bloed der bloem in haar hoge beker
opstijgt en daar met stage vlam opbrandt:
andere vruchtbaarheid. Altijd deze klanken,
vrienden, gelijk immer weer in het want
de wimpels ontluiken op de windranken.
|
|