De rozen rijpen...(1938)–Jan Vercammen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 7] [p. 7] Het kind Luciana aan zee Geen schaduw zag ik schooner in het licht dan uw gestalte blauw op grauwe golven, waar droom en schip gelijkgeschakeld dolven hun eigen graf: het vloot vanzelf weer dicht. Uw kinkhoorn was nog volmaakter geluid aan mijn oor, dan het groeien der dagen, die bloeien alleen om het kind te behagen, dat mijn heimwee vindt in den wind aan de ruit. In uw hand zijn de schelpen een schooner bezit, dan parelvisschers stijgend overbrachten uit de diepten van doordoolde nachten in den morgen van zon en zeeschuim wit. In uw blik delft verwondering dieper grond dan de ravijn, waarin de vogels riepen, die niemand kent, waar echos sliepen, die niemand met maar enkel vorschen vond. Eén golf was trager aan uw hand: een trouwe hond; uw passen onswaarts meer belofte en lichter en mijn zoo snelle hart beklemmend dichter, dan ooit een kriekengaard te bloeien stond. Wat scheidt ons, dan wat zachte, zilte wind, waarop wat woorden als de meeuwen zweven, waarvoor vier sloepen loom hun zeilen reven en die een milder zegen op uw voorhoofd vindt dan van een hand: de wake van een ster, die in uw oogen staat. Wat baat het werven van al uw zinnen aan mijn eigen derven: er is voor ieder leven iets onvatbaar ver. Vorige Volgende