Ophelia(1954)–Jan Vercammen– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 3] [p. 3] Zoete - waters Hier wilden wij de serafreine schaduw vinden van onze late zomer, die mijn leven brak gelijk de reiziger naar Emmaüs zijn blinde gezellen liet aanschouwen, toen hun ogen strak herkenden wat zij sedert lang vergeten waren en nimmermeer vergeten zouden. Eet dit brood, zo sprak hij - dat gij naamt met een verstild gebaar en ontsloten blik, alsof gij de aardse tuin ontsloot. De bomen leken nu van regen: beuken, eiken en berken - en de lorken staan in oud rood goud. O, door de dennen weer de heuvelkam bereiken, waar wij de paarden zagen draven door het woud. Een parelhoen treedt traag en eenzaam over de dode bladeren diep-blauw van bleke zon. Gelukkig in een bronzen sneeuw van berkenlover breek ik mijn spiegelbeeld in een verloren bron. Ik hoor het ruisen van de droppen uit de kruinen, het waterhel en zacht geluid van een dor blad dat langzaam liggen gaat in het matte, diep-schuine zonlicht, oud als de puinen van een gouden stad. Het riet neigt langzaam over langs de boorden der vijvers, waar een watersnep een korte vlucht afbreekt met scherpe roep. Najaarse woorden van voorbijheden vallen als najaarse vrucht, omdat gij door dit wordend uur zult wederkeren, mijn lief, daar geen seizoen u zal gesloten zijn, want niet als vrucht uit bloem gedijde uw diep begeren maar als uit reine tijd mijn uitverkoren wijn. Vorige Volgende