Ontgraven graan
(1984)–Jan Vercammen– Auteursrechtelijk beschermdEen Egyptische partita
[pagina 15]
| |
[pagina 16]
| |
Verwezen aan de voet
van Cheops' pyramide staan
nog even op een wereld maar
verdwaald in het heelal,
als mythisch snel de goddelijke zon
verdwenen is achter een einder
die geen enkel teken geeft.
En dan de lichten van Kaïro zien
en plots de parallele lijnen van
een weg. Naar waar? Een weg
om weg te gaan naar haar die
nergens dan in mij gaat leven, naar
geen zonnelicht. Licht komt
van ergens niet, tenzij misschien
van over onze melkweg. Want
daar ligt haar bakermat nog
altijd nieuw sinds zij de verheid
overschreed om droom
te blijven voor een mens die
reeds te dromen had verleerd.
Maar maanden later is er slechts
dit blad papier onder een kleine vlam
en wat verwondering in open ogen
al te wijd om werkelijk te zijn.
| |
[pagina 17]
| |
De trap van Kheops' pyramide heeft
geen einde want hij leidt langs een
verborgen weg omzoomd met sterren naar
een sinds de chaos onbekende ster.
Ik raak één steen aan die,
vijfduizend jaar geleden door
vereelte mensenhanden neergelegd,
aan de verzenging van de zonnetijd
weerstond. Mijn hand is ledig en
mijn oog vervuld. De schaduwen
van honderdduizend oergestalten
spelen op de treden nog hun on-
vergankelijke dans, verbonden met
de tijd door niet te slaken banden,
op ritmen van geloof in de kosmische
kracht. Geen aardse hersencellen
onthullen de geometrie van dit
onaardse krachtenveld, waarin,
bedekt met negen tegels van graniet
de tombe ligt vereeuwigd in
verdunde lucht. Hier is symbool
de stilte zelfs, waarin gestold is
de magie der tijdloosheid. Alleen
mijn adem naar een ijle wand waarop
uw beeld niet zichtbaar wordt. Ik mis
u, dit gemis wekt geen verlangen in
dit rijk der overwonnen dood. Mijn bloed
is trager vloeiend dan de Nijl.
| |
[pagina 18]
| |
Ons is het vrezen vreemd voor het
verbreken van het evenwicht dat na
miljarden eeuwen het gewelf
gespannen over onze hoofden
ondoordringbaar houdt. Maar in
Egypte was het dertig eeuwen lang
almachtig toen de schepping magisch
werd door ingewijden voortgezet.
Maar wij begrijpen hun symbolen niet
omdat wij door de duisternis van
ons begrijpen tasten naar de wand
waarop het Mane Thekel Phares eens
verschijnen zal. Maar ik weet sinds
mijn rechterhand de pyramidesteen
betastte, dat elke nacht Hamàl
oplichten zal zolang mijn netvlies haar
ontvangen kan en dat zij zelfs nadien
mij nooit het beeld onthouden zal
dat ik ultiem in haar ontdekt heb door
Egyptische magie alvorens ik Egypte
nog betreden had. Begrijpe wie
begrijpen kan. Ik zie.
| |
[pagina 19]
| |
De sfinks van Giseh werd
geboren uit een rotsblok die
de weg van Kéfren uit
de menselijk gemeten tijd
versperde. Hij werd aangesteld
tot de bewaker van de horizon
waar hij sinds zijn geboorte
elke dag de zon opriep en haar
de vleugels schonk waarmee zij
later Echnaton als god verscheen.
Onvatbaar is de tijd daartussen.
Door een droom uit het woestijnzand
opgegraven, schouwt hij elke morgenstond
van dagen, jaren, eeuwen. Een ogenblik
wordt mij door hem vijf eeuwen toe-
bedeeld, onmeetbaar met mijn adem en
mijn bloed: almachtig is hij met
de tijd. En ik ben blind: ik heb
geen netvlies nodig voor het beeld
van haar die tussen sfinks en
pyramide het steriele zand voor
onbekende bloemen vruchtbaar maakt
aan beide zijden van de tegelweg
naar een vervulling uit verzaken opgebloeid.
En ik herken mezelf in dit mystiek
moment. Ik voel geen enkel ohm in de
verstilde stroom van mijn geluk
door elke zenuwweg naar elke hersencel.
De duur is Kéfren toegewijd.
| |
[pagina 20]
| |
Wat is er geworden van goed-en-kwaad
dat aangeboren heet maar sedert Narmer
door ontaarde genen is verworden tot
een nevelwit wanhopig denken? Zo
heeft het ervaren van de onvatbare
stromen onder onze voeten op
een onvertrouwde wereld
op levenloze wijzers langs
getallen moeten wachten om
opnieuw erkend te worden.
Toch biedt geen pyramide nog
een toegang tot de donkere
doolhof van haar genesis.
Niet vruchteloos blijven
mysteries duister voor de rede,
zodat de semaforen van het hart
onzichtbaar worden om slechts
hoorbaar nog te wezen.
Wees
gezegend, Cheops, om de babel van
de rede. Gij zijt een der goden
die de dierenriem verkennen langs
de zenuwbanen van de mens die in
de Nijl gedoopt werd om van tijd
ontdaan te leven. Goed-en-kwaad
was niet ontaard tot onze wetten-
cultus die ons leven houdt gevangen
in een cel vol schaduwen van niets.
Gezegend zijt gij, Cheops, uw
geheimen behoren tot het beeld
dat in mijn blik de klederen
van goed-en-kwaad heeft afgelegd
en in zijn naaktheid, onbereikbaar
voor Jehovah, in uw Eden leeft
en ongeoordeeld mij in leven baart,
dat mij het westen en het oosten
openbaart in een alzuiver zuiderlicht.
| |
[pagina 21]
| |
De blikken van de farao's hebben
mij doen begrijpen dat ogen kunnen
zijn gereikt als armen en
als oren ook. Gereikt naar
intergalaxische tederheid van alle wezens,
wezen zij vrouw of steen. Naar moed om in
een al verdichte nevelvlek van een
vergetenheid u weer te zien
verschijnen door uzelf verloren in
een ondergang, op zoek naar wat
nog liefde wordt genoemd. En naar
de vrede der vervuldheid bovendien.
Naar antwoord op de vraag waarom
een mens een god kan worden,
niet een god een mens. Ik vind
met tederheid het beeld van u
die ver van mij, ver als het sterrenbeeld
waaruit gij werdt geboren, onwezenlijk
aanwezig zijt door de magie der pyramiden,
der amandelogen naar profielen uitgediept.
Ik ben toevallig in een lichaam hier
terechtgekomen. Doch ik geloof aan u
in mij, - dat gij daar niet verdwijnen kunt
zolang ik aan dat lichaam niet verzaken moet.
| |
[pagina 22]
| |
Er is een weg ook in de mástaba
van Mereroeka met vertrekken nog
vol leven, maar naar een valse poort
met stenen grendel en behang.
Zij gaat niet voor een sesam open.
Mereroeka neergezeten echter komt
gewillig in de camera terecht.
De graven der prinsessen Senechet
en Merite te zijn van ledigheid
vervuld en even van mijn onzichtbare
voetdruk op de vloer van stof,
tot as verpulverd zand. Van waar
kwam ik hier binnen, sinds wanneer?
Ik heb een weg door woestijnen
afgelegd sinds eeuwen. Ik wil
een weg naar uit de wereld vinden
en leven in de melkweg van
de doden om mijn beeld voor aardse
weerklank, weerlicht, weergeur te
behoeden, ether voor mijn tasten in
de duisternis. Maar ach, ik ben
een mens en Mereroeka met de goden
van Egypte verspert ook mij de weg.
Ik wil in die gestorvenheid nog
leven om het beeld dat altijd
in Hamàl herleeft. Laat mij
verlaten in de mástaba met die
vervulling in dat leven glijden,
mijn voet genaakbaar voor een slang,
een schorpioen, de Nijl dichtbij
met Amadeus Mozart gelukzalig
in een noorderbries.
De wagen wacht
in de woestijn met lucht en licht.
| |
[pagina 23]
| |
[pagina 24]
| |
|