Tafereel van de belacchende werelt
(1994)–Adriaen van de Venne– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 861]
| |
BesluitUit het onderzoek komt Van de Venne naar voren als een onderlegd en inventief schilder-dichter, die geenszins behoort tot het type van de poeta doctus die Price voor ogen stond, en die evenmin - ondanks zijn voorkeur voor het alledaagse, voor het lage en het komische en voor de waarneming van de zichtbare werkelijkheid - onvoorwaardelijk aan de zijde van de poeta vulgaris (overigens een a-historisch begrip) mag worden geplaatstGa naar voetnoot1. Van de Vennes dichtkunst staat daarbij in het teken van zijn 'Sinne-cunst', een term waarmee men gemakshalve Van de Vennes kunstopvatting kan aanduiden. Deze 'Sinne-cunst' dient zich aan als een artistiek beginsel dat expliciet op een principieel samengaan van pictura en poèsis is gericht en dat uitmondt in een sterk op didaxis en moralisatie georiënteerde kunst-praktijk. Van de Vennes dichtwerk, en dan vooral zijn Tafereel van de Belacchende Werelt, blijkt daarbij een originele en verrassende variante van gevestigde literaire en schilderkunstige tradities te zijn, die op een opmerkelijke wijze verschillende facetten van de Nederlandse cultuur en samenleving uit de gouden eeuw belicht. Van meet af aan wordt de bundel als een komische satire gepresenteerd. De dichter gedraagt zich als een satiricus-didacticus en wijst (zoals Democritus) al lachend de feilen in de wereld aan; hij laat zich hekelend uit over verschillende aspecten van 's werelds handel en wandel en schrijft de lezer impliciet en expliciet een aantal gedragsregels voor. De moralisatie spitst zich daarbij o.m. toe op de omgang tussen verliefden en op de rol van de echtgenoten binnen het huwelijk. Daarnaast komen nog andere onderwerpen ter sprake waarbij de na te volgen houding steeds weer verband houdt met eerlijkheid, oprechtheid, eenvoud en warsheid van alle schijn, of waarbij deze houding tegen praalzucht, lichtgelovigheid, onmatigheid, spilzucht, bedrog en leeggangerij wordt afgezet. Bovendien vindt men in de tekst bepaalde bijzonder uitgebreide en haast encyclopedische vormen van 'Weet-kunst' (b.v. de bargoense woordenlijst) die expliciet zijn bedoeld om de lezer te waarschuwen voor mogelijk bedrog en die nadrukkelijk een ethos van de werkzaamheid centraal stellen. In een aantal gevallen is de stof ontleend aan de z.g. populaire ontspanningsliteratuur en werd deze nu aan de specifieke moralisatie dienstbaar gemaakt. De komische toon in de bundel komt o.m. tot stand door het veelvuldige gebruik dat Van de Venne maakt van een groot aantal types en situaties die reeds lang literair bestaansrecht hadden verworven en die meestal | |
[pagina 862]
| |
in een kluchtige en/of vermakelijke en ontspannende context werden gepresenteerd. Ik verwijs hierbij b.v. naar het optreden van de kwakzalver, het door deze charlatan gehanteerde brabbeltaaltje, de scène met de snoevende koopman uit het Zuiden, de marktroepen, de discussies over Jan Hennen of het motief van de strijd om de broek. Tegelijk spelen ook de opmerkelijke spreukachtige glossen in dit opzicht een belangrijke rol: vaak immers presenteren ze niet alleen een moraliserende maar tegelijk ook een sterk komische en ironiserende tweede lektuur van de bundel. Van de Venne heeft zijn satire gesitueerd op de Haagse kermis. Een kritiek op het kermisgebeuren hoeft men hier niet meteen in te lezen. Veeleer heeft de Hagenaar Van de Venne de kermis als hét jaarlijkse feestevenement in zijn woonstad gememoreerd. De meikermis was immers een van overheidswege gestimuleerd en beregeld gebeuren dat de naam en faam van de stad de nodige luister diende bij te zetten; het optreden van de schutterij was in dit opzicht een onmisbaar onderdeel van de festiviteiten. Voor de burger bood de kermis annex jaarmarkt de gelegenheid bij uitstek om zich te ontspannen en kennis te maken met het ruimere aanbod van een vrijere markteconomie; voor de jongeren was het de ontmoetingsplaats bij uitstek van vrijers en vrijsters. Door de Haagse kermis als setting voor zijn verhaal te gebruiken, heeft Van de Venne in belangrijke mate de verisimilitudo, de herkenbaarheid en, in samenhang daarmee, de didaxis van zijn werk verhoogd. Ook elders blijkt het verhaal op de Haagse couleur locale en specifieke toestanden en gebeurtenissen in de hofstad of in de toenmalige republiek te zijn gericht. Van de Vennes verhaal wordt in dialoogvorm gepresenteerd - de dichter, of liever, Ionck-Heer Reyn-Aert, geeft een aantal op de kermis afgeluisterde gesprekken weer (een procédé dat ook voorkomt in Cats' Maechden-plicht - en leunt in dit opzicht nauw aan bij het genre van het colloquium en, daarmee samenhangend, het strijdgesprek en het debat. De wijze waarop valabele en minder terechte argumenten tegen elkaar worden uitgespeeld, staat daarbij in eerste instantie ten dienste van de didaxis. Daarnaast wordt de literaire vorm van de bundel in belangrijke mate bepaald door de talloze, bijzonder opmerkelijke, spreukachtige notities die in de marge aan de tekst werden toegevoegd. Ze bestaan uit al dan niet berijmde bemerkingen die nu eens op een bekend spreekwoord zijn gebaseerd, dan weer geheel van eigen vinding zijn en in de vorm van een spreuk worden weergegeven. Sluiten deze randnotities in formeel opzicht aan bij de meer geleerde traditie van de glossen, m.b.t. de inhoud bewandelen ze duidelijk een eigen en alleszins weinig gebruikelijke weg. In nauwe aansluiting bij het eigenlijke tekstcorpus vervullen zij diverse functies: niet alleen dragen zij bij tot de moraliserende didaxis, in vele gevallen dienen zij ook de vermakelijkheid of demonstreren zij bij uitstek de loffelijke eigenschappen en de diverse mogelijkheden van het Nederlands. De glossen sluiten dan ook nauw aan bij het in de Belacchende Werelt veelvuldig gehanteerde taalspel: de talloze stapelwoorden en neologismen, het gebruik van homonymie, de | |
[pagina 863]
| |
reeksen invectieven of de opeenstapeling van éénlettergrepige woorden zijn evenveel demonstraties van het eigen poëtisch kunnen en van de rijkdom van de Nederlandse taal. Het is in dit opzicht b.v. kenschetsend dat Van de Venne de ten tonele gevoerde kermispersonages geregeld de aandacht laat vestigen op de taalact. Met betrekking tot Van de Vennes publiek kan men stellen dat het werk van de dichter zich zeker niet uitsluitend richt tot een kleine, hooggeplaatste en bijzonder geleerde élite die oog had voor het veelvuldig gehanteerde taalspel zoals dit o.m. aan de hand van de glossen werd gerealiseerd, maar ook tot een welgestelde, koopkrachtige, in min of meerdere mate onderlegde burgerij. Dat Van de Venne voor een gelaagd publiek schrijft, waarmee trouwens ook zijn voorkeur voor het direct herkenbare samenhangt, wordt door hemzelf expliciet naar voren geschoven en heeft wellicht te maken met de didactische gerichtheid van zijn dichtkunst. Specifiek met betrekking tot de Belacchende Werelt kan dit publiek zelfs nog nauwkeuriger worden omschreven. De bundel heeft vooral, hoewel zeker niet uitsluitend, de kapitaalkrachtige burgerjeugd die net de huwbare leeftijd had bereikt of die op het punt stond te trouwen, op het oog. Dit valt althans af te leiden uit het in de 'Boeck-Sprake' afgebakende publiek en uit de talloze gesprekken en commentaren die betrekking hebben op het verliefd zijn, op de gedragsregels die daarbij in acht moeten worden genomen en op het in stand houden van een goede verhouding tussen man en vrouw. Ook het arbeidsethos, zoals dit n.a.v. de bedelaarsteksten wordt voorgehouden, kan met een dergelijk publiek worden verbonden: de jongeren worden immers niet alleen gewaarschuwd voor mogelijke bedrieglijke praktijken van bedelaars maar krijgen tevens, op het moment dat zij actief aan het maatschappelijk leven zullen deelnemen, de waardenschaal van de zeventiende-eeuwse stedelijk-burgerlijke cultuur voorgespiegeld. In bepaalde literaire kringen is het oeuvre van Van de Venne goed ontvangen en heeft de dichter tot op zekere hoogte zelfs als gangmaker gefungeerd. In 1623 typeerde Johannes Radermacher de debuterende schilder-dichter als 'een constich schilder ende teeckenaer' en 'een natuerlyck goet pöeet'. Tien jaar later - het grootste deel van Van de Vennes Haagse letterkundige oeuvre was toen reeds verschenen - was de waardering er niet minder op geworden. In 1637 blijkt hij door 'sijn roem-rijcke streken' en 'boert'ge Redens-konst' het 'groen-gevlochte Teken' van de gevestigde en gewaardeerde poeta laureatus te hebben ontvangen. Het oeuvre bevond zich blijkbaar minder in de periferie van het literaire leven dan later werd aangenomen. In Den Haag blijkt Van de Venne literair een actieve en stimulerende rol te hebben gespeeld en onderhield hij nauwe contacten met dichtende tijd-genoten. De drukker-uitgever Isaac Burchoorn, de toneelschrijvers Nootmans en Duirkant, en verder nog Orisandt, Tribolet en De Worm dienen in dit opzicht te worden vermeld. In de praktijk blijkt vooral het literaire werk en het fonds van de drukker-uitgever en literator Burchoorn nauw | |
[pagina 864]
| |
aan te sluiten bij Van de Vennes letterkundige produktie. Een belangrijk deel van het publikatiefonds van Burchoorn bestond uit edities van populaire, vermakelijke ontspanningsliteratuur. Het is precies van deze soort literatuur dat Van de Venne in zijn bundel graag gebruik heeft gemaakt. Daarnaast bracht Burchoorn allerhande technieken uit het oeuvre van Van de Venne te pas in zijn eigen dichtbundels. Op die manier bekleedt het literaire werk van Van de Venne en Burchoorn een aparte plaats binnen de z.g. Hollandse realistische literatuur. |
|